Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Chlebnikov-vertaling 1Sinds ik het een aantal jaren geleden heb gewaagd kritiek te leveren op Charles B. Timmer kan ik in zijn ogen geen goed meer doen. Waar hij maar kan (Boekenbijlage van 13 september) neemt hij de gelegenheid te baat te bagatelliseren of af te kraken. Nu ben ik niet de enige slavist met wie hij het aan de stok heeft: ook Karel van het Reve, Kees Verheul en anderen mogen zich geregeld in zijn misprijzend oordeel verheugen. Er is tenslotte maar één persoon in Nederland die echt uit het Russisch kan vertalen en dat is Timmer. Nu is dat negatieve gedoe op zich helemaal niet zo erg en voor insiders vaak vermakelijk, maar toch vraag je je af waarom iemand die zo overduideljk zijn sporen heeft verdiend en als een soort aartsvader de steun en toeverlaat van uit het Russisch vertalend Nederland zou kunnen zijn, voortdurend loopt te mopperen en te foeteren op iedereen die aan zijn stiel durft te komen. Ik ga niet in discussie met Timmer over de vermeende vertaalfouten die hij heeft ontdekt in de door mij vertaalde bundel gedichten van Velimir Chlebnikov, Ik en Rusland. Iemand die deze titel afwijst op grond van het feit dat wij in beschaafd Nederlands ‘Rusland en ik’ zeggen heeft volstrekt niets van Chlebnikov begrepen en blijkt bovendien ook te bekrompen om de charme van de omkering te voelen. Misschien is het louter kwaadwilligheid. Mijn ‘antwoord’ aan Timmer gaat ditmaal in een andere richting. Boze tongen beweren dat hij vooral gebeten is op slavisten die aan de universiteit werkzaam zijn, omdat hijzelf nooit gevraagd is daar te doceren. Ik kan dat eigenlijk niet geloven, zo slecht is de mens niet. Maar als er ook maar een kern van waarheid in schuilt en zelfs als het helemaal niet waar is: waarom geen eredoctoraat voor hem? Gezien zijn staat van dienst heeft hij daar zonder meer recht op. Of zijn collegae-slavisten hard voor hem zullen lopen weet ik niet, maar er is ongetwijfeld wel een invloedrijke germanist of romanist te vinden die dit aanhangig wil maken. En zelf ga ik me daar zeker ook voor inspannen. Het lijkt me een prettige gedachte dat als Timmer dat eredoctoraat werkelijk krijgt, hij vergeefs de aanleiding daartoe uit zijn geest zal proberen te bannen.
Amsterdam, Willem, G. Weststeijn. | |
Chlebnikov-vertaling 2Iemand die Russisch kent kan mij veel wijsmaken. Maar niet alles. De Russische zin ja (= ik) s (= met) toboj (= jou) jidoe-jitsoe (= ga op vacantie) vertaal je natuurlijk in de Nederlandse zin: ‘Ik ga met jou op vacantie’!. Nee, zegt Timmer in de Boekenbijlage van vorige week, dat moet zijn: ‘Jij en ik gaan op vacantie’. Volgens hem is er een syntactische regel in het Nederlands dat ik altijd achter jij komt. Ik spreek al bijna vijftig jaar Nederlands, maar heb van die regel nooit iets gemerkt. In het Russisch, aldus Timmer, geldt de regel precies andersom: daar staat ik altijd vóór jij. Ik spreek geen Russisch, maar ik geloof er geen bal van. Anders zouden de Russen immers geen verschil kunnen maken tussen ‘Ik ga met jou op vacantie’ en ‘Jij gaat met mij op vacantie’. En tussen die twee zinnen is een wereld van verschil. Waarom vertelt Timmer deze onzin? Om te bewijzen dat de vertaler van het gedicht Ja (= ik) i (= en) Rossija (= Rusland) die titel niet had moeten vertalen met ‘Ik en Rusland’ (tevens de titel van de eerste Nederlandse Chlebnikov-bundel, gemaakt door Willem G. Weststeijn), maar met: ‘Rusland en ik’. Dus de beroemde Nederlandse schrijvers Buber, Huizinga, en Van der Leeuw hadden hun boeken moeten noemen: ‘Gij en ik’, ‘Mijn ezeltje en ik’ en ‘Mijn speelman en ik’. Waarom schrijf ik over zoiets een ingezonden brief? Omdat ik in de Volkskrant van vrijdag 25 augustus 1986 juist over deze volgordekwestie heb geschreven (een Amerikaanse vertaler had: ‘Russia and I’). Daar wees ik erop dat de vertaler in zijn dissertatie al uitvoerig aandacht had besteed aan wat nu precies in dit gedicht met wat wordt vergeleken. Weststeijn deed precies de goede keus, en trok zich niets aan van Timmers syntactische regels, zoals Chlebnikov zich daar niets van aantrok, en welke regels trouwens in het geheel niet beslaan. Timmer zwijgt over mijn betoog. Heeft Timmer misschien mijn belangrijke artikel niet gelezen? Dat heeft hij wel. Want hij verwijst ernaar als hij zegt dat ik Celan ‘Duitser’ heb genoemd. Ook dat is valse voorlichting. Ik schreef dat Weststeijn moest opboksen tegen talloze vertalers, zoals: ‘Duitsers als Celan en Pastior en Enzensberger en Urban’. Pastior is een Roemeen. Volkskrantlezers begrepen het grapje, dat ik hierboven ook met Buber en Huizinga maakte. Timmer begreep het niet. Of hij deed of hij het niet begreep, want waarom anders het rare citaat: ‘Duitsers als Celan’? Timmer noemt mij: ‘Grijze Piet van Sint Willem’. Ik weet niet wat hij daarmee bedoelt. Ik vermoed dat hij er iets stekeligs mee bedoelt. Ik ben dol op polemiek. Maar hoe moet ik polemiseren met iemand die nietbestaande taalregels verzint en de makkelijkste grapjes niet begrijpt? Wat heeft Timmer tegen mij? Ik noemde in mijn stuk ook de Nederlandse vertalers. Vier namen; en Timmer liet ik ongenoemd. Zijn pogingen om het lange gedicht ‘De trompet van de Gul-mullah’ te vertalen waren immers zo krakkemikkig dat ik ze met de mantel der liefde bedekte. Die mantel hebben ik en Timmer nu verscheurd. Amsterdam, Piet Grijs |
|