Dubbelganger
Het praktische effect van een dergelijke afhankelijkheid is dikwijls een opgelegde en zorgvuldig geconditioneerde ‘persoonlijkheid’, die aan alles wat zich voordoet direct moet worden aangepast. Sylvia Plath moet onder de noodzaak van zo'n extern samengestelde persoonlijkheid hebben geleden en zich daarvan vaag bewust zijn geweest. In haar jaren op Smith College had ze belangstelling voor het thema ‘dubbelgangers’. Na geruime tijd te hebben rondgelopen met het expliciete plan, een afstudeerscriptie te maken over ‘tweelingen’ bij James Joyce (zonder zichzelf ertoe te kunnen brengen Ulysses eens rustig helemaal uit te lezen), schreef ze die scriptie ten slotte over het verhaal van Dostojevsky dat in het Engels als The Eternal Husband, in het Nederlands meen ik gewoon als De dubbelganger is vertaald. In haar eerste dichtbundel The Colossus (1960), de enige die tijdens haar leven werd uitgegeven, staat het gedicht ‘Two Sisters of Persephone’. Dat laat zien hoe zijzelf de conflicten tussen innerlijk en ‘persoonlijkheid’ beschouwde als spanningen tussen een negatieve en een positieve pool in haar individualiteit. De dramatis personae uit dit gedicht, de ‘sulphurous old yellow’ en de ‘white plaster saint’, keren in veel andere gedichten terug. Soms zie je ze samenvloeien in een ‘ik’ dat ze allebei omvat, soms lossen ze op en vormen ze zich weer opnieuw. De witgepleisterde heilige wordt een ‘golden girl’, de ander een komeet, een bijenkoningin, Gods leeuwin. De buitenkant (pleisterwerk, goud) blijft overal merkwaardig hard. Je krijgt het gevoel van een bewustzijn als een walnoot, waar met de hamer op getikt is maar net niet krachtig genoeg om wat daar binnenin nog allemaal moet zijn (een of andere chtonische aanwezigheid?) naar buiten te laten komen. De ‘golden
girl’ voelt zich een poppetje, heen en weer gerukt aan touwen uit een innerlijke verte, waar een oude, niet onbekende demon huist. Vaak probeert ze de dreiging ergens buiten zichzelf te lokaliseren, in schaduwen, geraamten van andere mensen, reflecties in spiegels en water, geestverschijningen uit een ooghoek gezien, maar altijd met de lichte sensatie van ze al eens eerder ergens te zijn tegengekomen.
Vanaf haar puberteit werd Sylvia Plath door haar moeder aangemoedigd om gedichten en verhalen te schrijven, en pogingen in het werk te stellen om wat ze schreef gepubliceerd te krijgen. Dat laatste gebeurde onder andere met een commercieel oogmerk, want Sylvia studeerde met een beurs uit een donateursfonds. De onstuitbare maar goeddeels misleide energie waarmee ze zich op het genre van het korte verhaal wierp laat zich alleen begrijpen als men bedenkt dat de Engelse ‘short story’ traditioneel altijd een commercieel genre is geweest, waar allerlei tijdschriften veel geld voor willen betalen maar waaraan dan ook zeer hoge eisen van vakmanschap worden gesteld. Van Hemingway tot Ilona Karmels, alles en iedereen imiterend, ontwikkelde ze op den duur een zeker talent voor de pure registratie, voor oppervlakbeschrijvingen, maar slechts een handjevol verhalen kreeg ze ergens geplaatst. In haar studententijd was het schrijver- of dichterschap al een zo onverwrikbaar deel van haar beeld van zichzelf, dat de vraag wat voor bekwaamheden ze nu eigenlijk had er al niet meer zoveel toe deed. Haar ongeveer twaalfjarige carrière van honderden afwijzingen gevolgd door een sporadisch succes en een prijsje, zou alle miskende jonge schrijvers ter wereld een hart onder de riem hebben kunnen steken, ware het niet dat die daar nu geen kennis meer van kunnen nemen zonder bij voorbaat van de trieste afloop op de hoogte te zijn.
Datzelfde staat een serieuze evaluatie van haar werk in de weg. Sylvia Plath stierf op dertigjarige leeftijd, de leeftijd waarop maar een enkele schrijver of dichter al aan zijn beste werk toegekomen is. Zo lezen we haar betere gedichten toch meestal als de mogelijke bewijzen van een nog niet gerealiseerd potentieel. Waar ze haar proza voortdurend bleef aanpassen aan wat ze zich voorstelde dat de eisen der commercie moesten zijn, beschouwde ze haar gedichten als proeven van haar ware kunstenaarschap. Maar ook daarbij klampte ze zich vast aan het ene model na het andere: Emily Dickinson, Marianne Moore, Yeats; de verzameling kon zo bont niet zijn of Sylvia Plath wist er snufjes uit op te pikken. Betere gedichten schreef ze onder de klaarblijkelijke invloed van de Engelse dichter Ted Hughes, die ze in 1955 in Cambridge ontmoette en met wie ze vervolgens zeven jaar getrouwd was. In die zeven jaar veranderde niet zozeer haar aanpak van, als wel haar houding tegenover haar werk. Het klakkeloos imiteren van voorbeelden hield op. Echter, nu had ze weer Ted Hughes als leverancier van zienswijzen en overtuigingen.