Humeuren & temperamenten
Tevredenheid
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Het bezingen van de bloempjes en de bijtjes levert oppervlakkige literatuur op en wie uit hun verscheidenheid en gezoem een diepere les wil trekken vervalt tot moraliseren. Naar een bloem kun je alleen stompzinnig koekeloeren en bij alles wat vliegt denk je - nu ja, het vliegt. Natuur is voor tevredenen of legen. Je moet trouwens je best doen om tussen het asfalt en alle bespoten verkavelingen nog een leerzaam akeleitje - goed voor een bespiegeling of drie, vier omtrent de ootmoed - te vinden. Het is niet eenvoudig nog een steekmug die van de wrake Gods getuigt aan te treffen. Mij spreekt de blomme geen tale. En dan, wat is natuur nog in dit land? Hier en daar stoot je met wat geluk op een stukje bos ter grootte van een literair tijdschrift, of op een heuvel met een pretpark ertegen. Zelfs de villaatjes tussen het groen zijn neergewalst.
Geef mij het asfalt maar, laat mij de schoonheid bezingen van de grauwe vierbaanswegen en de voorstedelijke klaverbladen. Van de viaducten, de rotondes, de tunnels en van het in kaden vastgeklonken stadsriool, waarlangs het huiverend heestertje spot met elk dichterlijk gekwezel over onvervalste blommenpracht. Mij zeggen de wolken niets, maar zodra ze zich, omrand door de aluminium sponningen van mijn penthouse, boven de uitlaatgassen voortbewegen beschouw ik mijn maandelijkse huur van vijftienhonderd gulden, exclusief service-kosten, exclusief stookkosten, exclusief lift en alarm, als welbesteed. Alles is goedkoop voor wie niets goedkoops verwacht.
Alles is veel voor wie niet veel verwacht. Op mijn vertimmerde zolder geniet ik van het ene mirakel na het andere. Zou ik dan toch echt een dichter zijn? Alles is poëtisch voor wie geen poëzie verwacht.
Het leven geeft zijn schoonheid prijs in de meest alledaagse dingen. Daar hoef ik de natuur niet voor aan te roepen. Niet de oneindige vergezichten, maar de banale omlijsting, niet het ongerepte groen, maar de truttige doorsnijdingen, niet het golvende water, maar de parkeerhavens daarlangs, niet de uiterwaarden, maar de caravans daarop - die maken mij het gelukkigst. Het leven houdt zijn wonderen verborgen tot het ze, opeens, toont in hun hoge staat. Alles klinkt als proza voor wie geen poëzie verwacht.
Dit heb ik vanzelf niet bij mijzelve overdacht. Want ik houd ook niet van filosofische vluchten, meeslepend en van eigen makelij, ik geef de voorkeur aan andermans miezerige gewrochten. Grootse gedachten zijn voor tevredenen of legen. Geef mij het grauwe herkauwen, de in citaten vastgeklonken mijmerij, de hersenspinsels, nooit zo schoon als dan ze, schuilgaand achter hun geleende mombakkes, bewegen door de hersenzolder. Wat maal ik om het San Marco-plein, om de trappen naar de Sacré-Coeur, naar de Taj Mahal? Ik ben in mijn element in de Dapperstraat, tussen de vodden, de namaak-gevels en het tweedehands goed. Verregend, op een druilerige morgen, ben ik daar geheel mezelf. Tevreden en leeg. Maar domweg gelukkig zou ik pas zijn als ik daar achter mij - een verborgen wonder - opeens een tram gierend vaart zou horen verminderen. Vergeefs. Nog net bijtijds, met een dreun die de zolderramen deed trillen, vermorzelde ze een taxi waarin mijn vier ergste vijanden zaten.