Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Der denke auf der Buhne Nietzsches Materialismus door Peter Sloterdijk Uitgever: Suhrkamp, 190 p., f17,65 Importeur: Nilsson & LammCyrille OffermansDat Peter Sloterdijk nog eens ooit een geschrift over Nietzsche zou schrijven, lag voor de hand. Van alle invloeden die zijn Kritik der zynischen Vernunft (1983) te kennen gaf was die van de filosoof met de hamer het onmiskenbaarst, hoezeer Sloterdijk zelf ook opteerde voor een minder hardhandige omgang met tegenstanders. Nietzsches breuk met alle vormen van idealisme en moralisme, zijn ongeloof in de rede als laatste zekerheid temidden van zoveel cynisme en nihilisme, zijn brutaliteit, zijn flitsende stijl, zijn wens het leven ook in zijn verschrikkelijkste verschijningsvormen te accepteren en te trotseren - dat en nog veel meer maakt Nietzsche tot de duidelijkste intellectuele gangmaker van Sloterdijk. Zelf heeft hij de essentie en de grenzen van die invloed nu in een prachtig essay uitgewerkt: Der Denker auf der Bühne. Het uitgangspunt van dit essay vormt de lectuur van Nietzsches eerste boekpublikatie, Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik (1872) - ‘een kleine etude over een van de teksten die de basis hebben gevormd van de modernen,’ noemt de auteur zijn boek. Nietzsche schreef Die Geburt als piepjong professor in de filologie, hij was amper vijfentwintig, maar maakte met zijn blasfemische opvattingen over de toentertijd nog onaantastbaar superieure wereld van de Grieken elke voortzetting van die carrière abrupt onmogelijk, bewust naar men mag aannemen. Die Geburt der Tragödie is namelijk niet zomaar een geleerde tekst over het vroeggriekse drama; aan geleerdheid om de geleerdheid, en nog meer aan het berekenend vertoon daarvan, had Nietzsche ook toen al een grondige hekel. Hij schreef zijn boek niet om filologische detailproblemen op te lossen binnen het kader van de onder meer op Winckelmann gebaseerde communis opinio over de Grieken als een evenwichtig, streng, helder en rationeel volk, nee, Nietzsche haalde dat hele kader onderuit door erop te wijzen dat er onder die oppervlakte van apollinische sereniteit en zelfverzekerdheid een nauwelijks beheersbare golfstroom van duistere, animale, dionysische driften schuilging. Bovendien ging het Nietzsche eerder om het heden dan om het verleden. Wel beschouwd had hij die Griekse goden, niet anders dan Freud een generatie later, alleen maar nodig om er actuele situaties mee te interpreteren. Een tragisch denken als dat van de vroege Grieken (tragisch niet in de betekenis van pessimistisch, doordrenkt van een ondergangsstemming, maar in de zin van het leven aanvaardend, ook voorzover dat vernietiging en ondergang impliceert) zou in de negentiende eeuw kunnen herleven uit de geest van de muziek van Wagner. Nietzsche had met dit eerste geschrift, anders dan met al zijn volgende boeken, óók nog sociaal-strategische bedoelingen: hij wilde een wit voetje halen bij Wagner, die omstreeks die tijd op zijn minst bij de Duitsers al wereldberoemd was. Niet veel later zou hij voor zichzelf definitief een einde maken aan al het gecorrumpeer, kiezen tegen Wagners zwaarwichtigheid en voor de esprit van Voltaire en Heine - en daarme voor de sociale en de intellectuele eenzaamheid. In het radicalisme waarmee Nietzsche de verstrengeling van sociale en persoonlijke leugens ontwart ligt voor Sloterdijk ongetwijfeld zijn grootste aantrekkelijkheid. | |
LevensgelukNietzsche spreekt in Die Geburt over de archaische Grieken als over tijdgenoten, zoals hij ook met zijn wil de actualiteit te ervaren (maar dan onherkenbaar ver beneden alle voorgeschreven vormen van ‘actualiteit’ en mode) met iedereen discussieerde op het niveau van verwantschap of, gebruikelijker, directe vijandschap. Luther, die het christendom nieuw leven inblies en daarmee verantwoordelijk was voor eeuwen van nieuwe barbarij, doet het bloed in zijn aderen ook meer dan driehonderd jaar na data nog makkelijk koken; Socrates, die hij beschouwde als uitvinder van het enkel theoretische, niet langer muzikale, uit de ingewanden opborrelende denken, scheldt hij uit alsof hij in levenden lijven voor hem staat. Ofschoon Sloterdijk in vergelijking met Nietzsches pathetiek een toonbeeld van ingetogenheid genoemd mag worden, is er sprake van een essentiële overeenkomst: net als Nietzsche probeert Sloterdijk de oorspronkelijke relatie tussen denken enerzijds en muziek, lichamelijkheid, erotiek anderzijds te herstellen; ook Sloterdijk is geen theorecticus, zelfs geen speculatief denker, maar - als Nietzsche - een ‘denker op het podium’, iemand die Griekse of andere waarheden test door ze binnen de nieuwe condities van de eigen levensprakijk te imiteren: verhogen ze het levensgeluk dan blijven ze ‘waar’, doen ze dat niet dan zijn ze verworpen. Dit soort denken is altijd een denken in uitvoering, soms zo weinig gericht op van het eigen leven isoleerbare ‘resultaten’ dat het, zoals bij Sloterdijks protokynicus Diogenes, nauwelijks meer dan wat wonderbaarlijke geruchten achterlaat. Niettemin behoort de dwang tot representatie, tot symbolisering, tot verwoording in Sloterdijks Nietzsche interpretatie tot een van de centrale inzichten van Die Geburt der Tragödie. Want het gaat in die tragedie weliswaar om een conflict tussen twee goden, uiteindelijk mogen de Dionysische, cultuurvijandige koren alleen tussen aanhalingstekens voorkomen, onderworpen aan (wat niet hetzelfde hoeft te zijn als onderdrukt door) Apollinische krachten. Pas na de ‘dorische voorcensuur’ te hebben gepasseerd mogen de extatisch zingende en dansende bokken hun gang weer gaan - nu niet meer als woestelingen die naar een bestiaal niveau terugkeren, maar ‘als subjecten van een muzikaal socialisme’. ‘De tover herhaalt zich binnen een zekerheid garanderend kader, dat beschermt tegen de risico's van een feitelijke betovering. Van nu af aan verschijnt alles in tweedehandsgedaante - dionysiën in plaats van dionysiën, verenigingen in plaats van verenigingen, orgieën in plaats van orgieën. Dit in-plaats-van-iets-staan wordt echter als winst opleverende vervanging opgevat, niet enkel als verlies van de oorsprong.’
david levine
Een van de grootste kwaliteiten van Sloterdijks essay is dat het duidelijk laat zien dat Nietzsche aan het eind van Die Geburt geen vaste grond meer onder de voeten heeft, dat zijn intellectuele maskerade hem, ‘de eerste psycholoog als filosoof’, het geloof in elke wezenlijke zekerheid heeft doen verliezen. Niet minder boeiend is de manier waarop Sloterdijk in het rollenspel van Die Geburt de latere vermommingen van Nietzsche zelf aanwijst, die van de apollinische van de kritische filosoof (Menschliches, Allzumenschliches, Morgenröte, Die fröhliche Wissenschaft) tot die van de dionysische van Zarathustra. Scherpe kritiek heeft Sloterdijk op Nietzsche als verheerlijker van de wil tot de macht en het egoisme, terwijl hij en passant wijst op de invloeden van Darwin op dit punt. | |
Laten gebeurenDe brutale inzet van de wil tot de macht ziet Sloterdijk als symptoom van wantrouwen in de eigen kracht tot zelfrealisatie, als symptoom ook van een bovenmatig geremde kracht. Bij Nietzsche slorpt de autoritaire verkondiging dat hij mateloos vrij en ongeremd mag, zal en wil zijn ten slotte alle energie op, maar die opzettelijkheid doet juist datgene wat hij wil teniet. Nadrukkelijk willen behoort immers, evenals moeten, tot de sfeer van de onvrijheid: in Nietzsche pathos van het ‘ik wil mogen’ ziet Sloterdijk de keerzijde van het verbod ‘je zult niet’. Voor Sloterdijks eigen filosofie is deze kritiek van het grootste belang. Meer dan een ‘redelijk handelen’ bepleit hij namelijk al van meet af aan een ‘redelijk laten gebeuren’. Aan de basis daarvan ligt de wetenschap dat er onbeheersbare dimensies van het leven zijn, waarvan elke poging tot beheersing alleen maar op vervlakking, op uitzuiging van het leven | |
[pagina 6]
| |
neerkomt, dimensies dus waarin de wil eenvoudigweg niet kan wat hij wil: de gepassioneerde liefde op elk gebied, de spontane herinnering, het omverwerpend inzicht, het zuivere slagen, het leerzame mislukken, het gelukkige synchronisme, et cetera. Vooral, of misschien alléén, op dit direct fysieke gebied zijn de ‘postmetafysische leerprocessen’ mogelijk die de ‘stormloop van het actieve nihilisme met zijn willekeurig gescherm met waarden, zijn bouwmaatregelen, egaliseringen en vernietigingen’ van zijn noodzakelijke uitvoerders kan beroven, terwijl pogingen tot rationele beheersing van dit gebied, onder welke opbeurende titel dan ook, alleen maar verdergaande vervreemding en afhankelijkmaking betekenen. In plaats van de verantwoordelijkheid voor zijn leven telkens opnieuw af te schuiven in de richting van de verst mogelijke schuldigen en de diepst mogelijke oorzaken, waartegen vervolgens ook alleen supraindividuele instanties met de allermodernste know how opgewassen zouden zijn (een van de grote ficties van de moderne tijd, ook van links), zou men - aldus Sloterdijk in het spoor van Nietzsche - de verantwoordelijkheid voor het eigen leven en lijden zoveel mogelijk zelf moeten willen dragen. Dat Sloterdijk vooral leerprocessen van dit type bepleit, leerprocessen in wat hij de nachtelijke sector van de politiek noemt (de dagsector bestaat uit de ‘normale’ politieke instituties met hun machtsvorming, bureaucratie en planning), bestempelt hem nog allerminst tot ‘neoconservatief’, zoals onlangs in een wel bijzonder rabiate bespreking van Der Denker auf der Bühne in De Groene Amsterdammer gebeurde, een blad dat me te na aan het hart ligt om die kwalificatie onweersproken te kunnen laten. Sloterdijk zou ‘vanaf de toppen van de antimoderne Olympus (sic!) met veel dédain neerzien op de alledaagse beslommeringen in het ondermaanse.’ Wat een onzin - Sloterdijks filosofie is er juist een van het gewone, onspectaculaire leven. In het misschien wel interessantste deel van zijn Nietzsche-interpretatie gaat het daar expliciet over, het is het hoofdstuk (het vierde) waarin hij het ontstaan van de vrolijke wetenschap (‘tot op heden (...) de hoffelijkste manier om in het openbaar over de onverdraaglijkheden van het bestaan te spreken’) analyseert als consequentie uit de bodemloze twijfels waarin Die Geburt der Tragödie resulteerde.
Friedrich Nietzsche in 1872
| |
OvervallenSloterdijks ‘dionysische materalisme’ hoort, net als dat van Nietzsche, thuis in de traditie van het authentieke modernisme, waarschijnlijk zelfs in die van het authentieke schrijven als zodanig. Zijn herwaardering van de passiviteit (let wel, het gaat hem nooit om een absoluut primaat van het passieve, en evenmin om een vooraf te berekenen constante verhouding tussen het actieve en het passieve, maar om de telkens opnieuw van de omstandigheden afhangende grenslijn tussen het onvervangbare, dionysische leven en de apollinische beheersing daarvan), de wetenschap dus ook dat de overrompelendste gebeurtenissen in een mensenleven nu eenmaal onaangekondigd komen, en dan vaak nog alleen voor wie er ontvankelijk voor is, dat is in de kunst, in de niet van de kunst vervreemde filosofie en essayistiek (bovenal die van Nietzsche), en ongetwijfeld ook in menig esthetisch niet volledig uitgeholde leven iets vanzelfsprekends. Al in Sappho's meer dan tweeëneenhalf millenium oude Liederen van Lesbos is de liefde - ik citeer uit het nawoord van vertaler Paul Glaes - ‘een onberekenbare demonische kracht die haar (Sappho) “als een wind uit de bergen” overvalt.’ Dat is een formulering die sterk lijkt op die van Nietzsche: de figuur van Zarathustra, zegt hij in Ecce Homo, is hem niet ingevallen, ‘hij heeft mij overvallen’. En een paar pagina's verder, nog steeds sprekend over inspiratie: ‘Met het minste of geringste restje bijgeloof in je lijf zou je de indruk niet meer dan incarnatie, niet meer dan mondstuk, niet meer dan medium te zijn van hogere machten nauwelijks van je af kunnen zetten.’ En ten slotte, in de onthutsende woorden van Zarathustra: ‘hier komen alle dingen met verlokkende gebaren op je woorden af en beginnen je te vleien: want ze willen rijden op je rug. Je rijdt hier op elke denkbare gelijkenis naar elke denkbare waarheid. Hier springen ten overstaan van jou de woorden en woord-schrijven van alle zijn open, - als zijn wil hier woord worden, alle worden wil van jou leren spreken -.’ Alle zijn wil woord worden - dat is de radicale omkering van het woord dat vlees wil worden (en daarmee dat ‘vlees’ tot uitvoerend orgaan wil degraderen). Dat is tevens het ‘programma’, als dat woord niet zo hopeloos planmatig zou klinken, van het radicale type Verlichting waar Sloterdijk, nu via Nietzsche, zo welbespraakt aan herinnert. ■ |
|