Het slot slijt
Ten Braven
Met het slot blijft het tobben. Steeds vaker lees ik prachtige romans die tegen het eind ineens bitter teleurstellen. Zo'n onbevredigende afloop is mijns inziens het best te verklaren uit een intuïtief verweer van de schrijver tegen een afronding in de trant van Roodkapje. We weten van kindsbeen af hoe daar de zaken er tegen het slot voorstaan. De oude bedlegerige dame is al door de Wolf genuttigd. Roodkapje staat op het punt eveneens te worden gegrepen... (plotseling frappeert me het gebrek aan logica in de structuur van deze vertelling: waarom kiest de Wolf eigenlijk die slinkse omweg om R te verschalken? Hij had haar toch al bij de ontmoeting in het Woud te grazen kunnen nemen? - ik vermoed hier verborgen Freudiaanse motieven die dan op rekening van Perrault geschreven moeten worden: het meisje benadert het bed waarin een vrouw lijkt te liggen; deze werpt plotseling de deken van zich af en ontpopt zich als een bruut monster. Een lesbische oerscène? - Maar daarover een volgende keer.).
Nog net op tijd komt de jager/deus ex machina tussenbeide, redt Roodkapje, doodt de wolf en haalt als comble de bonheur Oma ongerept uit de ingewanden van het ondier.
Erg waarschijnlijk kunnen we deze ontknoping nauwelijks noemen. Maar tot ver in de negentiende eeuw leek niemand er bezwaar tegen te hebben als de gruwelijkste geschiedenissen op tegennatuurlijke wijze aan een happy ending werden geholpen. De reisavonturenromans van Jules Verne maakten een ware cultus van deze trend. Op twee bladzijden voor het eind gaat de held, of een geheel reisgezelschap, de wisse ondergang tegemoet, maar een miraculeuze ommekeer (‘Michael Strogoff wás niet blind; hij was het nooit geweest!’) doet alles nog net op zijn pootjes terechtkomen.
Het lijkt me vrijwel vast te staan dat de lezer hiermee op zijn wenken werd bediend. In het algemeen zit die immers, al lezend, te hopen dat alles goed zal komen. Het merkwaardige is alleen dat de zekerheid omtrent een gunstige wending, die wij tot de komst van het naturalisme (rond 1880) hadden, ons plezier blijkbaar niet bedierf! Je had kunnen vermoeden dat de spanning groter zou zijn als tijdens de lectuur de kans op een slechte afloop óók reëel was. Maar de ervaring wijst uit dat dat niet zo werkt. Schrikbarende avonturen zijn blijkbaar ook spannend als je zeker bent van de uiteindelijke redding en je je alleen maar hoeft af te vragen hoe de schrijver de zaken nog ten goede kan keren!
Toch zijn onze romanschrijvers sindsdien helemaal afgestapt van het uitgangspunt dat het eind van hun verhaal de lezer zou moeten bevredigen. Ze wringen zich integendeel in opmerkelijke bochten om de keus tussen een goede en slechte afloop te ontlopen.
The fixer van Bernard Malamud is een mooi voorbeeld van wat er dan gebeuren kan. De hoofdpersoon van die (magnifieke) roman zit bijna het hele boek onschuldig in de gevangenis van het tsaristische Rusland, waar hij als jood de ene afschuwelijke kwelling na de andere doormaakt.
Genadeloos bouwt Malamud honderden pagina's lang de spanning op, of zijn fixer ten slotte tegen alle chicanes van een onmenselijke rechtspleging in, aan het langste eind zal trekken. Intussen is het thema van de roman de groei die de held doormaakt in zijn beproevingen: hij aanvaardt zijn joodse identiteit en daarmee de politieke stellingname die dat impliceert.
Als die gedachte helemaal uit de verf is gekomen, is het verhaal ver genoeg ontwikkeld om te kunnen aflopen. Malamud laat eindelijk de rechtzitting beginnen waar de titelheld op de valse aanklacht zal worden veroordeeld of vrijgesproken...
En dan zie je de schrijver aarzelen: als hij de fixer vrijuit laat gaan, zal de lezer zich opgelucht voelen, maar het boek ten onder gaan in een soort driestuiverromantiek. Een wonderbare redding lijkt immers te sprookjesachtig en bovendien strijdig met het minutieus opgebouwde maatschappijbeeld van jodenhaat en corruptie.
Maar wint het justitieel apparaat dan loopt de roman ook weinig bevredigend af, want dan is er gebrek aan ontwikkeling. Die afloop zou alleen maar bevestigen wat men al een boeklang ziet aankomen. De lezer zou bovendien teleurgesteld zijn want een andere teneur van het verhaal zou ontkracht zijn: dat het waard is te vechten voor een sprankje hoop en dat ons menselijk uithoudingsvermogen tenslotte ergens toe dient.
Tussen die twee kwade keuzen lijkt er voor Malamud geen tussenweg: voor de rechtbank bestaat nu eenmaal geen remise. En dus zie je de fixer tegen het slot, op weg naar het gerechtsgebouw, wegdrijven in een visionaire droom over wat de toekomst zou kunnen brengen. Een open eind waarvan het me sterk lijkt als iemand dáár vrede mee heeft. Niets is tenslotte natuurlijker dan dat je nieuwsgierig bent naar de afronding van de geschiedenis waarin je hebt meegeleefd.
In Nederland heeft een soortgelijk slotdilemma vooral in de romans van Mulisch van meet af aan een voorname rol gespeeld. Zijn vroege romans als archibald strohalm en Het zwarte licht, naast verhalen als ‘Quauhquahtinchan in den vreemde’, eindigden steevast met een soort instorting van de hele wereld, die het enige natuurlijke einde kon opleveren voor romans die niets minder dan een wereld wilden scheppen en ordenen. Hoe kon daar een eind aan komen, anders dan door een totale catastrofe?
Later ontdekte Mulisch de grote mythe van de circulariteit. De grote slang van de tijd bijt in zijn eigen staart en veroorzaakt de eeuwige, maar zinrijke herhaling. Daarmee kwam een bevredigender soort afsluiting in zicht waarbij het einde het begin op een hoger niveau spiegelde: Twee vrouwen, De aanslag.
Ook in Hoogste tijd borduurt Mulisch op dit stramien. Het slothoofdstuk grijpt plotseling een halve eeuw terug en laat een ‘voorafgaande herhaling’ zien van de latere geschiedenis die het boek vertelt. Erg gelukkig komt deze variant van de Ewige Wiederkehr mij niet voor: het slot lijkt alleen maar te demonstreren dat de hele roman eigenlijk niet geschreven hoefde te worden: We hebben immers alles al gehad.
Zo bedreigt het probleem van het slot ten slotte de hele onderneming van het schrijven. Het zou me niets verwonderen als een nieuwe Crisis van de Roman zou voortvloeien uit de onmogelijkheid er een behoorlijk eind aan te maken.