Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Diny SchoutenAdri van der Heijden, die nog slechts de Anton Wachterdebuutprijs op zijn naam had staan - werd hot news met twee gewichtige literaire prijzen tegelijk: de Haagse Bordewijkprijs (f5000, -) en de Amsterdamse Multatuliprijs (f10.000, -). Beide jury's, die van de Jan Campertstichting (Harry Scholten, Harry Beckering, Margaretha Ferguson, Han Foppe, Anton Korteweg, Jan van der Vegt, Paul de Wispelaere en Ad Zuiderent) en die van het Amsterdams Fonds voor de Kunst (Rob Schouten, Everard Huizing en Doeschka Meijsing) vonden het níét zo'n leuk bericht. ‘Een beetje zonde,’ zegt de voorzitter van de Jan Campertprijzen, Harry Scholten. ‘Het is natuurlijk wel grappig dat Van der Heijden landelijk nieuws werd. We kunnen als Jan Campertstichting natuurlijk hoog op het paard gaan zitten en zeggen dat we, omdat we al veertig jaar bestaan, zekere rechten hebben. We zijn gewoon om de prijzen in een vast schema bekend te maken: bekendmaking in september en uitreiking in december, waardoor naar we hopen de winnaars tweemaal kunnen rekenen op publiciteit. Het is misschien niet zo aardig dat andere jury's in datzelfde ritme zijn gaan zitten.’ ‘Er is géén coördinatie,’ bevestigt Ruth Janssen, secretaris van het Amsterdams Fonds voor de Kunst. ‘Vroeger maakten we onze prijzen hapsnap bekend, nu begint er een beetje systeem in te komen. Maar de literaire wereld is zó klein, dat je meestal wel weet wie er genomineerd staat voor andere prijzen. Dat is vorige jaar met Jacques Hamelink gebeurd: omdat we wisten dat hij kandidaat was voor de Jan Campertprijzen, hebben we onze prijs (de Herman Gorterprijs) eerder bekend gemaakt. Het besluit over Van der Heijden was al ver voor de zomer genomen. Het is niet zo vreselijk dat het gebeurd is, maar we gaan er in de bestuursvergadering natuurlijk wél over praten.’
adri van der heijden
De Nederlandse roman heeft behoefte aan meer straatrumoer, betoogde Ton Anbeek in een geheel aan dat thema gewijd nummer van De Gids uit 1981. Anbeek blijkt de behoefte aan handige steekwoorden onderschat te hebben: zijn kreet is (net als die over het academisme) een geheel eigen leven gaan leiden. Onlangs beriep Herman Pleij zich in een ‘Haagse Post-essay’ op Anbeeks verzuchting, in een betoog dat de geringe belangstelling van het lezende publiek voor de klassieke Nederlandse literatuur verklaarde uit een overmaat daarin van egocentrisch symbolisme en huiskamerrealisme, zonder de ‘algemene reflectie op de wereld’ zoals Anbeek die wenselijk vond. ‘Ik bedoelde trouwens niet een extra erbij gesleepte kraker, die tijdens de Olympische Spelen in Amsterdam het Paleis op de Dam opblaast,’ zegt Ton Anbeek - inmiddels hoogleraar moderne letterkunde in Leiden - nu. Het lijkt te laat om misverstanden recht te zetten: Anbeek beschouwt zijn uitspraak als een wat ondoordachte poging tot provocatie, die gold ‘voor één seizoen’, en reageert gekweld nu het standpunt hem nog steeds wordt nagedragen. ‘Na mijn Gids-artikel zijn boeken als Het verdriet van België, De aanslag, en De tandeloze tijd verschenen. De Nederlandse literatuur is helemaal niet meer zo solipsistisch. Voor zo'n klein taalgebied als het onze kunnen we heel tevreden zijn met het aantal grote auteurs dat we hebben: Reve, Mulisch, Hermans, Boon.’ In Anbeeks studie van de Nederlandse roman 1945-1960, de vrucht van jarenlange arbeid die over enkele maanden bij De Arbeiderspers zal verschijnen, komt de stellingname niet voor. Theorie en praktijk hebben in Anbeeks literaire werk (verhalen in De Gids, Maatstaf en Intermagazine) helemaal niets met elkaar uit te staan, zegt Anbeek desgevraagd. Zijn laatste verhaal, in het septembernummer van Avenue, is een Belle-de-Jour-achtig verhaal over het verborgen seksleven van een man en een vrouw, getrouwd, maar niet met elkaar. ‘Dat verhaal is puur voor mijn eigen ontspanning geschreven en naar ik hoop die van de lezers. Nee, het is géén softporno, het past in een Amerikaanse traditie van schrijven, maar dat begrijpt misschien alleen Jan Donkers.’
Links!, een wekelijks feuilleton van Boudewijn Büch dat als voorjaarsserie in het Amsterdamse universiteitsblad Folia verscheen, zal reeds in het komend najaar in boekvorm in de winkels liggen. Uitgeverij De Arbeiderspers adverteert er nu al voor met het boekomslag als affiche. Daarop staat - behalve een foto van Büch voor het graf van Marx - een intrigerende brief afgedrukt waarin Büch een zekere ‘lieve Nicolaas’ ervan probeert te weerhouden om zijn essay Arthur Rimbaud in het licht van de marxistisch-leninistische homokritiek op te nemen in een bloemlezing. ‘Blijft er dan niets van mijn verleden verborgen?’ vraagt Büch zich vertwijfeld af, en hij eindigt met de dreigende zin: ‘Als je een valse flikker bent, laat je het iedereen lezen.’ Feit of fictie, dat is hier de vraag. Hoe zit dat, met Büchs radicaal-linkse verleden? ‘Ik doe geen uitspraken,’ zegt Boudewijn Büch, ‘dan krijg je dat gezeur weer. Het is géén roman, géén novelle, en géén autobiografie. Die brief is misschien ook wel niet waar.’ Alles wat Büch erover kwijt wil, is dat het boek ‘voor de helft’ nieuw is, en een rode burleske genoemd moet worden, zoals de ondertitel het wil. In de Folia-serie werden de avonturen van Boudje verhaald als communelid van ‘leefgemeenschap De Rode Engel’. Vanaf het moment dat ‘kameraad Boudewijn’ uit de Rode Tribune Groep ML (Voorzitter Mao) gezet wordt, gaat de serie door onder een andere titel, Rechts!: ‘Hij zou als revisionist, renegaat en nog veel meer slechts verder de wereld in moeten gaan.’ Wáre onthullingen over Büchs zwarte tijd zijn te vinden in deel twee van het vervolgverhaal Hoe word ik schrijver? dat in vier afleveringen in de CPNB-bloemlezingen Büchs Boeket verscheen: ‘Tussen 1968 en 1973 ben ik redelijk krankzinnig geweest.’
Een op de Amsterdamse Uitmarkt aangeschaft exemplaar van John Rowe Townsends Helemaal alleen, vertaald door An Rutgers van der Loeff en uitgegeven door Ploegsma dat vermeldt: ‘tweede druk, 1987’, doet op z'n minst een historische vergissing vermoeden. Of baatzuchtige commerciële motieven? De verklaring is simpel, zegt uitgeefster Nannie Brinkman van uitgeverij Ploegsma: ‘De eerste druk, van 1986, was sneller uitverkocht dan we verwacht hadden, vooral door een onverwacht hoge bestelling (twaalfhonderd) van de openbare bibliotheken. Tegelijk met de eerste druk werd de tweede druk, gepland voor 1987, gemaakt, die lag daarom al in planovellen klaar: dat spaart papierkosten. Het zou onzin zijn om het boek dit jaar uitverkocht te laten, vandaar dat de tweede druk nu in de winkels ligt. We verwachten dat voortaan het probleem zich in mindere mate voor zal doen, want de bibliotheken hebben hun politiek veranderd. Ze wachten niet meer de recensies af, maar gaan, net als de boekhandel, bestellen op grond van de uitgeversaanbiedingen. Dat heeft voor hen het voordeel dat nieuwe boeken wat eerder voor hun lezers ter beschikking komen en voor ons dat wij de oplage van het boek beter kunnen plannen.’
‘Een uit de hand gelopen co-produktie,’ zegt uitgever Ben Hosman over de gebonden uitgave van Elias Canetti's Het geweten in woorden, die voor november bij Athenaeum, Polak & Van Gennep is aangekondigd. De afspraak met uitgeverij De Arbeiderspers was dat daar tegelijkertijd de ingenaaide uitgave van Canetti's essaybundel (vertaald door Theo Duquesnoy) zou verschijnen. ‘Die is al sinds oktober 1984 op de markt,’ zegt Sontrop, ‘de produktielijn van Athenaeum is wat barok en langdurig.’ Op verzoek van Canetti's uitgever Hanser, niet tevreden over de verkoopresultaten van Athenaeums smaakvolle doch prijzige uitgaven, is Canetti als auteur bij De Arbeiderspers ondergebracht. Omdat Het geweten in woorden nog onder contract bij Athenaeum stond, werd tot de genoemde coproduktie besloten, die nu in prijs concurrerend blijkt te zijn: f42,50 voor de Synopsis-uitgave, en f 50, - voor de gebonden Athenaeum-uitgave. |
|