Chinees in Nederland
De lotgevallen van de eerste gastarbeiders
Lotgevallen van Chinese immigranten in Nederland 1911-1940. ‘Chineezen en ander Aziatisch ongedierte’ door H.J.J. Wubben Uitgever: De Walburg Pers, 184 p., f29,50
Will Tinnemans
In 1930 diende de Chineesche Vereeniging in Holland een verzoek tot koninklijke goedkeuring in. De Rotterdamse vreemdelingendienst achtte het noodzakelijk de officier van justitie uitvoerig te informeren over bezwaren, geruchten en onbewezen voorvallen tegen de bestuursleden van de vereniging. Ze zouden zich ‘als de meesten hunner’ schuldig maken aan ‘opium-knoeierijen’ en volgens de politie speelde ‘het dobbelen en het houden van loterijen een voorname rol in hun bestaan’. Op de afwijzing, die in het boek staat afgedrukt, lezen we in kriegelig handschrift: ‘Als een volk zijn nationaliteitsgevoel verliest, dat worden zijn vrouwen misbruikt door Chinezen en ander Aziatisch ongedierte.’ Die racistische woorden zijn door de minister van Justitie, Donner, óf een van zijn naaste medewerkers geschreven. Helaas heeft Wubben geen handschrifvergelijking gedaan.
Het racistische smaadschrift markeert een helse periode voor de eerste niet-Europese gastarbeiders die zich in Nederland vestigden. Zij werden in 1911 door de Nederlandse rederijen uit de Britse havensteden aangevoerd om de zeeliedenstaking te breken. De Chinezen, die het zware en smerige stokerswerk opknapten, waren al niet geliefd bij de Europese zeelieden, omdat ze onder de geldende gages werkten. Dat werd er niet beter op toen op 17 juni 1911 enkele tientallen Chinezen in Rotterdam voet aan wal zetten om de door de staking getroffen schepen weer in de vaart te krijgen. Nadat het conflict in Rotterdam op 11 juli en in Amsterdam pas op 9 augustus beslecht was, werden de Chinezen niet ontslagen door de reders. Ze begonnen zich te vestigen in de havenbuurten van die twee steden. ‘Een dramatischer intree binnen de Nederlandse samenleving en arbeidsverhoudingen was nauwelijks denkbaar.’
De gevolgen bleven niet uit. In hetzelfde jaar publiceerde het bondsblad van de sociaal-democratische zeeliedenbond in Rotterdam, Volharding, een artikel onder de kop ‘Het gele gevaar’. De vakbond zag de Chinezen als bron van het kwaad, niet de reders. Wubben schrijft als zijstap een interessant stukje vakbondsgeschiedenis door Volharding tegenover de anarcho-syndicalistische Algemene Nederlandse Zeelieden Bond te plaatsen. Volharding is in 1909 van de ANZB afgesplitst, als nasleep van de uit de spoorwegstaking ontstane meningsverschillen tussen het NAS en het NVV. De ANZB bleef in Amsterdam populair onder de zeelieden. In zijn blad nam deze bond ook een heel andere houding aan: ‘Het waren de kapitalisten die de Chinezen onderdrukten om ze daarna als stakingsbrekers te misbruiken,’ analyseerde De Nederlandsche Zeeman. In 1914 ontstond het eerste boardinghouse op de Rotterdamse Kaap, zoals Katendrecht in de volksmond heette. Er zouden er nog veel van volgen. Brandgevaarlijke, overbevolkte rijtjeshuizen, waar vaak tientallen Chinese zeelieden in woonden. De Eerste Wereldoorlog dreef de Chinezen uit Duitsland naar Nederland. Frankrijk hield zijn arbeidskrachten in die tijd op peil door niet minder dan 140.000 Chinese arbeiders op contracten van drie tot vijf jaar te importeren. De meesten werden weer naar Azië geëvacueerd, toen de oorlogsproduktie overbodig werd. Sommigen ontsprongen de dans en beproefden hun geluk in Rotterdam. Die stad had inmiddels een status als ‘Chinezendepot van Europa’.
Een pindakoekjesverkoper
Vanaf dat moment sleept Wubben de lezer mee in een historische beschrijving, die zich laat lezen als een spannend jongensboek. De Chinese organisaties van shippingmasters, particuliere personeelswervers, vochten hun met geldelijke belangen doorspekte vetes uit in de duistere krochten van Rotterdam en Amsterdam. De zetbazen werkten nauw samen met de politie, vooral in Rotterdam. Dat weet de auteur op bewonderenswaardige wijze te beschrijven, evenals de wapensmokkel, de opium- en de mensenhandel. Het tragische is dat het geen spannend jongensboek is. De lotgevallen van Chinese immigranten in Nederland zijn maar al te waar en de overeenkomsten met de lotgevallen van Turkse, Marokkaanse en andere immigranten van nu liggen voor het opscheppen.