Emma Brunt
Vervolg van pagina 8
pakt koffertje uit het Parijse hotelkamerraam. Het schrikt enigszins af dat vergaande intimiteiten ‘voor een paar tientjes in de boekhandel te koop liggen’, zoals Jeanne Roos het uitdrukt, die dan ook het meest terughoudend is in het gesprek.
Wat Emma Brunt bewezen wilde zien was dat vrouwen, historisch in een afhankelijker positie, inmiddels door het verwerven van financiële onafhankelijkheid en het kunnen uitbaten van creatieve vermogens, onafhankelijker zijn geworden in de liefde. Het is niet een verrassing dat het niet zo is: het gevoel ‘dat je iemands liefste wil zijn’ blijkt onoverwinnelijk. De interviewster sputtert telkens, maar zelf weinig overtuigd, iets tegen als ‘elkaar vrijheid gunnen’ of ‘het zou leuker zijn als jaloezie wordt getemd’. De gesprekspartners gaan in theorie wel mee. maar geven toe dat de praktijk steeds sterker is dan de leer. De twee oudsten van het gezelschap, Jeanne Roos en Annie M.G. Schmidt, blijken ook het meest wijs in hun scepsis over ‘openheid’: Jeanne Roos schetst de onmogelijkheid van beide opties (zeggen of niet zeggen): achteraf zeggen betekent dat het verleden (‘de onsplekjes’ volgens Van Brakel) voor altijd besmet is, en op het moment van de infectie zeggen dat je verliefd bent op Piet en niet weet hoe lang dat duren gaat, is even onmogelijk als wreed.
Als boek bieden de interviews het verrukkelijke wij-gevoel van de gezamenlijk erkende en herkende prettige gestoordheid. Helaas is het precies de soort van zelfgenoegzame mutuelle admiration dat de goede oude, troostrijke vrouwenpraatgroep bood, waar Emma Brunt - met recht - als eerste tegen waarschuwde. ■