Denazificatie
Schulte was fel antinazi, reisde regelmatig naar Zürich voor zaken en om inlichtingen door te spelen aan de geallieerden. Als insider van de ‘Kriegswirtschaft’ was hij goed op de hoogte van wat er achter de schermen van het Derde Rijk gebeurde, had bovendien contacten bij de Abwehr en indirekt met Karl Hanke, Hitlers favoriete Gauleiter. Hij werkte onder anderen samen met Allen Dulles van de Amerikaanse inlichtingendienst in Zwitserland. Toen de grond hem te heet onder de voeten werd, bleef hij in Zwitserland. Na de oorlog was hij in Berlijn in Amerikaanse dienst. Er leek een grote rol voor hem weggelegd bij de wederopbouw van Duitsland. Het pakte anders uit. De Amerikaanse bureaucraten die de denazificatie moesten doorvoeren, wantrouwden hem. Getuigenissen van Dulles en anderen konder daarin geen verandering brengen. Dit is misschien niet zo verwonderlijk als de schrijvers het doen voorkomen. Dat Schulte zich in zijn correspondentie aan ministeries en andere officiële instanties van de Hitlergroet bediende, zegt inderdaad niets. Iemand in zijn positie had niet anders gekund. Wie daarover viel, gaf slechts te kennen dat hij geen benul had van de verhoudingen binnen het Derde Rijk. Maar tenslotte had Schulte twee heren gediend en had zijn concern volop bijgedragen tot Hitlers oorlog. En waar hadden de Amerikanen hem dankbaar voor moeten zijn? Voor de onthulling van de Endlösung? Brengers van slechte tijdingen zijn zelden aangenaam. Van zijn andere inlichtingen valt niet te zeggen of en zo ja hoe belangrijk zij waren voor de geallieerde oorlogsvoering. In de totale stroom van informatie kunnen zij een rol hebben gespeeld. Maar dan nog! Volgens Aristoteles veroudert niets zo snel als dankbaarheid.
Schulte rekende erop dat zijn nieuws tot geallieerde acties zou leiden. Carl Burckhardt, in die tijd ‘minister van Buitenlandse Zaken’ van het Internationale Rode Kruis, wilde een oproep doen uitgaan die de wereld op zijn grondvesten zou doen trillen. Het Uitvoerend Comité wilde er niet aan. De hulp aan andere oorlogsslachtoffers, waarvoor men was aangewezen op medewerking van de Duitsers, zou erdoor bemoeilijkt worden, zei men. In het Vaticaan zweeg de ‘Stellvertreter’, liever dan het risico te lopen om de stoel van Petrus voor een minder comfortabele te moeten ruilen.
De geallieerden waren bang dat aandacht voor de holocaust hun oorlogsinspanningen zou belemmeren. Een topfunctionaris van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken zei ronduit dat dan te veel instanties en personen zouden worden genoodzaakt ‘een onevenredige hoeveelheid tijd te verspillen met het te woord staan van jammerende joden’. Roosevelt wilde de oorlog zo snel mogelijk beëindigen en er moesten nog zoveel arbeiderswijken in Duitsland plat worden gegooid. Kom dan eens om acties die de transporten naar de vernietigingskampen onmogelijk hadden kunnen maken. Iedereen had zijn eigen redenen om de moord de moord te laten. Er was ook nog een algemeen geldend excuus: men moest de Duitsers in deze kwestie niet al te zeer tegen de haren in strijken. Dan zouden ze misschien nog wel wreder gaan optreden. Was het niet voor de joden hun bestwil om de zaak maar op zijn beloop te laten, althans voorlopig? Na de oorlog zouden alle misdaden natuurlijk worden vergolden, aldus een tamme verklaring van Engeland, de Verenigde Staten en nog elf andere naties. In 1944 werd de War Refugee Board opgericht. De meeste joden binnen Hitlers bereik waren al dood.
Zat er antisemitisme achter deze lauwe reacties? Dit is moeilijk te bewijzen. Maar weinigen waren zo expliciet als de Britse hoge commissaris in Caïro. Naar aanleiding van de overeenkomst van Joël Brand met Eichmann om een miljoen joden te ruilen voor tienduizend vrachtauto's formuleerde hij luid en duidelijk de retorische vraag wat je aan een miljoen joden had. Visser 't Hooft zegt in zijn memoires: ‘Ik onderschat de realiteit van een dergelijk antisemitisme niet, maar toch heb ik er maar weinig bewijzen voor kunnen vinden dat het in deze situatie een hoofdrol heeft gespeeld.’ In elk geval kan de inertie van de Amerikaanse joden er niet door verklaard worden. Van hen zegt de schrijver Chaim Greenberg dat zij hun ziel hadden afgeschermd met een hoornlaag tegen pijn en medelijden. ‘Wij zijn zo afgestompt,’ voegde hij eraan toe, ‘dat we zelfs het vermogen hebben verloren om waanzinnig te worden.’ Visser 't Hooft meent: ‘Eerder was het zo dat de mensen voor zoiets afschuwelijks geen plaats konden vinden in hun bewustzijn en dat ze noch het voorstellingsvermogen, noch de moed bezaten om het onder ogen te zien. Het is mogelijk in een soort schemerwereld te leven tussen weten en niet weten.’ Terwijl andermans leed niet deerde, stierven de zes miljoen.
■