Staatsschuld
The triumph of politics is Stockmans voorlopige testament, het verslag van vier jaar meeregeren, geschreven nadat hij uit teleurstelling over de bereikte resultaten in augustus 1985 het Witte Huis had verlaten. ‘Het plan’ was niet uitgekomen, de Amerikaanse economie bleek ingewikkelder van samenstelling dan ‘een veld rijpende tomaten’. Het is een boek in de uitstekende Amerikaanse traditie van gedetailleerde non-fictie over de binnenkant van het comtemporaine politieke bedrijf en het Witte Huis, zoals bijvoorbeeld ook de ex-ministers van Buitenlandse Zaken Cyrus Vance en Alexander Haig hun tijdelijke werkloosheid opvulden met het schrijven van lucratieve memoires over respectievelijk de Carter- en Reagan-regering. Het is bij tijd en wijle wat langdradig, maar in zijn geheel genomen fascinerend, waarbij, zoals het hoort, een aantal mythen over de Amerikaanse politiek in het algemeen en de ‘Reagan Revolution’ in het bijzonder op vernietigende manier onderuit worden gehaald.
Beloofde Reagan het Amerikaanse volk de opheffing van het begrotingstekort? De staatsschuld is sinds 1980 meer toegenomen dan onder alle voorgaande presidenten samen.
Beloofde Reagan de belastingen nimmer te zullen verhogen? Tegen het einde van zijn eerste termijn werd een belastingverhoging van 50 miljard dollar ingevoerd.
Beloofde de president ‘het vet uit de overheidsuitgaven’ te zullen wegsnijden? ‘Vier jaar later kon de Reagan-regering de Amerikaanse belastingbetalers met trots vertellen dat de vruchten van hun noeste arbeid onder meer terecht waren gekomen in de bouw van twaalf nieuwe Hilton Hotels, zes Hyatts, vijf Marriots, vier Sheratons en twee Ramada Inns.’
Maar de hoofdconclusie die uit Stockmans verhaal moet worden getrokken, is dat Amerikanen, vanaf de bewoners van Scottdale, Michigan tot aan de Congresleden en tijdelijke bewoners van het Witte Huis in Washington, wel geïnteresseerd zijn in ‘vrije ondernemingsgewijze productie zonder staatsinmenging’, maar alleen als ze er zelf geen last van hebben. Als tabaksplanter in North Carolina kan je gratis tegen overheidssubsidies op de sinasappelverbouw in Californië zijn, mits ‘ze’ in Washington van de overheidssteun voor tabaksplanters afblijven, en omgekeerd. Hetzelfde geldt in versterkte mate voor iedereen die ook maar iets met de defensieindustrie te maken heeft, voor olieboeren groot en klein, voor veehouders, oorlogsveteranen en vijfenzestigplussers. Ruim tweehonderd miljoen Amerikanen en hun vertegenwoordigers in Washington zijn tegen verhoging van de overheidsuitgaven, tegen een tekort op de staatsbegroting en voor een gezonde economie en het tegenhouden van de Russen, maar anderen moeten het betalen. Stockmans bewering dat de Verenigde Staten ‘een sociaal democratie’ zijn gaat wellicht wat ver, maar een benaming als ‘staatskapitalisme’ lijkt niet ver bezijden de waarheid.
Het probleem leek in 1980 simpel: Carter had er een zootje van gemaakt, er dreigde een tekort op de begroting van ruim 100 miljard dollar en er lagen een paar campagnebeloftes van Reagan, zoals de verhoging van de defensieuitgaven met een procent of zeven. De werkelijkheid bleek weerbarstiger en Carter bleek, bij nader inzien, niet onverdienstelijk op de winkel te hebben gepast.
De tegenslagen voor Stockman begonnen al met de economische vooronderstellingen die aan het maken van een meerjarenbegroting ten grondslag zouden moeten liggen. Hoge inflatiecijfers zouden de overheidsinkomsten automatisch doen toenemen, omdat de belastingbetalers in een hoger tarief zouden terechtkomen; hoge groeicijfers voor de nationale economie zou eveneens gunstige gevolgen hebben voor de belastingopbrengst. Aan de andere kant was er ook nog iets als beroepsintegriteit van de voorspeller. ‘Als hij nu overeenstemde om de groeicijfers redelijk hoog te houden,’ schrijft Stockman over een confrontatie met Reagans adviseur Murray Weidenbaum, ‘dan zou ik meegaan met welk inflatiecijfer hij ook dacht te kunnen leven als professioneel econoom.’
De consequentie van deze koehandel met de toekomst was het zogenaamde ‘Rooskleurige Scenario’ met ‘200 miljard dollar aan niet-bestaande inkomsten’ en groeicijfers die 10% hoger lagen dan de werkelijkheid achteraf op kon brengen. Er werd wel meer gefoezeld met de cijfers: bij elke bezuinigingsronde was Stockman gedwongen bijna de helft van het streefgetal onder te brengen onder ‘een magisch sterretje’ met de aanduiding ‘nog te realiseren bezuinigingen’. Waar die sommen gelds - bijvoorbeeld 82 miljard dollar in 1982 - vandaan moesten komen, wist niemand en ze kwamen dan ook nooit op tafel. ‘Met vier mensen die meer van de begroting wisten dan wie dan ook in het Huis van Afgevaardigden besteedden we de hele maand aan het verdraaien van de cijfers tot op het punt dat zelfs wij niet meer begrepen wat we gedaan hadden.’
Echt bezuinigen lukte ook al niet. In een onbewaakt moment had Reagan beloofd Social Security ongemoeid te zullen laten, terwijl de defensieuitgaven vanzelfsprekend alleen maar omhoog mochten. ‘Voor defensie bepalen niet wij het budget,’ zei Reagan, ‘dat doet de andere kant. Er is geen andere keus dan uitgeven wat er nodig is.’ Minister Caspar Weinberger maakte daar handig gebruik van, demagogische middelen niet schuwend.
‘Weinberger had een uitvergrote cartoon meegenomen,’ zo beschrijft Stockman een sessie in de werkkamer van de president. ‘Daarop stonden drie soldaten: de eerste stelde een pygmee zonder geweer voor: dat was het Carter-budget. Een tweede was een vier-ogige mafkees die op Woody Allen leek, met een klein geweertje: dat was mijn budgetvoorstel. De derde was G.I. Joe zelf, vijfennegentig kilo vechtvlees, gehuld in helm en camouflagepak, een M-60 machinegeweer in de hand: dat was het Pentagon-budget.’ Ronald was zeer onder de indruk. Bij de begroting voor 1981 kreeg Weinberger bovendien enige hulp van Stockman zelf die een rekenfout maakte van ongeveer 50 miljard dollar, een bedrag dat voorgoed verdween in de ingewanden van het Pentagon. Alle verdere verhogingen werden op die foute berekening gebaseerd. Weinberger, die ooit onder Nixon op dezelfde stoel had gezeten als Stockman en daar de bijnaam ‘Cap the Knive’ aan had overgehouden, slaagde er keer op keer in ook de verschillen tussen de voorspelde en de werkelijke prijsstijgingen in zijn zak te houden. Het waren allemaal ‘noodzakelijke’ uitgaven. Commentaar van Stockman: ‘Het militair-industrieel complex zat te gillen van verrukking.’
De begrotingsposten waarop wel bezuinigd zou kunnen worden, althans in theorie, waren daarmee zeer beperkt. Geen enkele vakminister had zin om in te leveren, had kleine en grote belangen te verdedigen en deinsde er dan ook niet voor terug de heren in het Congres te waarschuwen dat Stockman weer met het snoeimes aankwam. Of ze verzonnen originele redeneringen om hun uitgaven tot onaanraakbaarheid te verheffen. Minister van Justitie William French Smith: ‘Het departement van Justitie is geen binnenlands ministerie, het is de binnenlandse tak van de nationale defensie.’
Geleidelijk kwam Stockman er achter dat zijn ‘Grand Doctrine’ wel verbaal in de ‘Reagan Revolution’ was opgenomen, maar dat er in de praktijk niets van terechtkwam of kon komen. De bezuinigin-