Tijdschrift
‘Ik schrijf literaire romans. Ik zeur alleen niet over het feit dat mijn vader gereformeerd was en mij geen zakgeld gaf,’ zegt Tomas Ross in het interview waarmee Bzzlletin 137/juni 1986 over de Nederlandse misdaadliteratuur opent. Deze uitspraakt zet meteen de toon voor het morrelen aan de grenzen van literatuur en lectuur waar alle geïnterviewden in dit nummer wel wat over te zeggen hebben. Tomas Ross toont zich in twee bijdragen het felst over de vermeende literaire miskenning van de detectives en thrillers. In zijn lange essay De Nederlandse misdaadliteratuur, de moeizame weg naar volwassenheid gaat hij bloemrijk te keer tegen het proza van de ex-gereformeerde cabaretiers en televisiepresentatoren en tegen het geleuter van de debutantes maar hij kan niet verhullen dat roof, moord of afpersing een plat gegeven blijft. De handeling, spanning en snelheid is het belangrijkste in de misdaadroman en dan blijft er weinig ruimte over voor reflectie. Na De donkere kamer van Damokles is er volgens hem geen Nederlands literair werk meer gepubliceerd waar de lezer het zweet van in z'n handen krijgt. En wat dan te denken van De Aanslag, hoog op alle leeslijsten bijvoorbeeld van de middelbare school, waar het ontrafelen van de plot je tot in het laatste hoofdstuk bezighoudt? Het is leuk om de meningen van alle in Bzzlletin gehoorde thrillerschrijvers naast elkaar te zetten. Zowel Tomas Ross, als Theo Capel, Rinus Ferdinandusse, Jacques Post, Joop van den Broek, Gerben Hellinga en Jef Geeraerts leggen er de nadruk op dat het researchwerk dat voor hun boeken verricht moet worden niet te onderschatten is. Zij willen serieus genomen worden en vinden van zichzelf dat ze in de traditie staan van de goede Amerikaanse storytellers als Updike, Bellow en Mailer. Ferdinandusse en Capel reageren het meest laconiek op de vraag naar literaire erkenning. Het
is en blijft een genre voor het plezier, voor het entertainment dat heel duidelijk zijn beperkingen heeft. Geeraerts hanteert voor zijn Coltmoorden dezelfde criteria voor juistheid, stijl en opbouw als voor de Gangreen-boeken. Het is ook logisch dat hij het verschil tussen literatuur en misdaadromans gewoonweg ontkent. Hellinga draait de kwestie om en stelt dat de literatuur na verloop van jaren verdwijnt en de thriller blijft. Harm de Jonge toont in dit verband aan waarom De kroongetuige van Maarten 't Hart een beetje een onbenullige detectiveroman is. Zijn pogingen om de literaire roman te verrijken met thrillerelementen vindt De Jonge mislukt. Inmiddels is het Genootschap van Nederlandse misdaadauteurs opgericht dat zich sterk gaat maken voor de waardering van zijn schrijvers. Eén keer per jaar zal dat Genootschap een auteur in De Gouden Strop laten bungelen om daarmee net als bij De Gouden Griffel-uitreikingen aardig in de publiciteit te komen.
EVA COSSEE