Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
FreudGay doet dat onder andere via de beschrijving van het leven van twee individuen: de Duitser Otto Beneke uit Hamburg en de Engelsman Walter Bagehot. Hun verliefdheid, dromen, angsten, sublimering van hun hartstochten enzovoort, dat alles passeert de revue. Het vormt de basis waarop hij in de volgende hoofdstukken de liefdesideologie van de negentiende eeuw opbouwt. In die liefdesideologie zijn er drie tendenties: een christelijke met een sterk aseksueel karakter, een verlichte die lijnrecht ingaat tegen die christelijke tendentie, en ten slotte een romantische waarin de liefde een sterk religieuze functie kan hebben. Ideaal in de liefdesopvatting van de negentiende-eeuwer is de harmonische combinatie van seks en genegenheid, de ‘tender passion’ binnen het huwelijk. Seks binnen het huwelijk kan een goddelijk karakter hebben voor de negentiende-eeuwer, zoals blijkt uit het werk van de Engelse dichter Patmore. Voor hem is de seksuele eenheid een beeld van de hemelse liefde. Het lichaam, als bron van de seksuele genoegens, heeft ook een goddelijke, mystieke dimensie (zie ook Kellendonk). Een groot deel van Gays Tender passion is gewijd aan twee uitermate belangrijke fenomenen in de negentiende eeuw: de nervositeit en de prostitutie. Heel opmerkelijk is zijn bewering dat beide verschijnselen minder de prijs van verdringing zijn, zoals algemeen wordt beweerd, dan een teken van het falen van die verdringing. Gay gaat hierin lijnrecht in tegen zijn idool Freud. Volgens de laatste immers was neurose niet zozeer de prijs die de mens voor de grote veranderingen in de cultuur moest betalen maar de prijs voor seksuele verdringing in de burgerlijke cultuur. Volgens Gay ontsnapt Freud hier niet aan de ingekankerde vooroordelen van zijn tijd. Freud heeft volgens hem geen oog voor het vermogen van de volwassen mens om de verboden waarmee hij is opgevoed te overwinnen. Hij onderwaardeert de erotische kennis die de respectabele burger kon verzamelen in zijn dikwijls preutse omgeving. En Freud onderwaardeert ten slotte ook de openheid van vele negentiende-eeuwers die met hun erotische behoeften geconfronteerd werden. Dit verschil van mening van Gay met Freud is natuurlijk vrij essentieel en heeft allerlei implicaties. De belangrijkste is volgens mij dat Gay op een indirecte manier te kennen geeft dat hij de mening van sommigen dat Freuds theorie sterk tijdgebonden, een typisch produkt van de preutse Victoriaanse cultuur is en daarmee geen algemene betekenis heeft, absoluut niet deelt. Uit zijn lezing De psychoanalyse in de geschiedschrijving, die hij in oktober van het vorig jaar in Groningen hield, bleek al dat hij van de universaliteit van de psychoanalyse uitging en dat dit een van de redenen was waarom deze leer voor de geschiedschrijving van belang kon zijn. De tot nu toe verschenen delen van The bourgeois experience leunen sterk op Freud. De keuze van de stof van zijn studie en de opbouw daarvan, zegt Gay, zijn niet los te denken van het freudiaanse denken. Ook voor de interpretatie en verklaring van zowel individuele handelingen als sociale verschijnselen geldt dat. Dikwijls heb ik me afgevraagd of Gay niet al te ver ging met het leggen van Clio op de divan. Hoe dikwijls bijvoorbeeld meent hij in zijn boek niet te beschikken over de sleutel die toegang geeft tot iemands dromen en onbewuste! Hoe dikwijls projecteert hij niet een eenvoudig psychoanalytisch model op gecompliceerde historische verschijnselen! Hoe het ook zij: het is te hopen dat Gays studie ook in Nederland stimulerend werkt en nieuwe perspectieven opent voor de geschiedschrijving van de mentaliteit van de bourgeoisie in Nederland en voor de geschiedschrijving van de Nederlandse negentiende-eeuwse literatuur. Ik zie nieuwsgierig uit naar het derde deel. ■ |
|