| |
| |
| |
Vrijwel alle boeken kwamen op de zwarte lijst te staan
In het begin van de jaren dertig was Fritz Landshoff redacteur van de Berlijnse uitgeverij Kiepenheuer. De machtsovername door de nazi's betekende zo ongeveer de doodsteek voor dit bedrijf dat allerlei geëngageerde auteurs als Thomas Mann, Klaus Mann en Bertolt Brecht in zijn fonds had. In samenwerking met de Nederlandse uitgever Querido richtte Landshoff toen een kleine uitgeverij op van exil-literatuur - Querido Verlag NV - waar in Duitsland verboden schrijvers hun boeken konden laten verschijnen. Tijdens de oorlog verbleef Landshoff in Amerika en in 1945 keerde hij terug naar Nederland, waar hij nog veertig jaar in het uitgeversvak werkzaam was. Op 29 juli wordt hij vijfentachtig jaar. Ter gelegenheid hiervan blikte hij terug op zijn leven als uitgever.
| |
Rudie Kagie
De trein waarin we zitten dendert met zoveel kabaal voort, dat we onze verbazing over de buitensporige prijs van een enkele reis Heemstede-Koblenz luidkeels moeten verwoorden. De bejaarde uitgever Fritz Landshoff roept in herinnering dat de Amsterdamse taxi vroeger slechts een kwartje kostte. Dat was het eenheidstarief, ongeacht de afstand binnen de stad. Het leven was goedkoop. Klaus Mann en hij hadden elk een kamer gehuurd aan de Van Eeghenstraat: ‘Zestig gulden per maand, vol pension, met één warme maaltijd en twee broodmaaltijden per dag.’ Toen Landshoff en Mann zich in een warme zomermaand de luxe permitteerden van een hotel in Zandvoort, sprak de uitgever Emmanuel Querido daar schande van. Wát een verspilling! Dat buitenverblijf kostte inclusief ontbijt, lunch en diner wel zes gulden per dag. En een boek, wat moest daar in die dagen voor betaald worden? Landshoff hoeft geen seconde over het antwoord na te denken. ‘Twee gulden vijftig gebrocheerd, drie vijftig gebonden,’ zegt hij.
Vroeger - daarmee zijn de jaren dertig bedoeld: de periode waarin Hitler in Duitsland aan de macht kwam en schrijvers die van het fascisme te duchten hadden naar het buitenland moesten uitwijken, waar ze in ballingschap leefden en werkten. Daar, in die tijd, ontstond de exil-literatuur, die Landshoff als een van de eerste buiten Duitsland gevestigde Duitse uitgevers in druk liet verschijnen. ‘Zeker,’ zegt hij, ‘dat waren de interessantste jaren van mijn leven. Ik denk er vaak aan terug. Wat er precies gebeurde valt achteraf beter te begrijpen dan toen we er middenin zaten.’ We praten er bijna een hele dag over, eerst bij hem thuis in Bentveld. Landshoff formuleert bedachtzaam, op dicteersnelheid. Als we de ontmoeting afsluiten met een bezoek aan zijn favoriete visrestaurant, zijn er nog veel vragen onbeantwoord. Hij heeft een voorstel. Waarom ga ik niet een paar dagen later met hem mee naar Koblenz, waar hij een wegens panne geparkeerde auto moest achterlaten? Op de heenweg in de trein en terug in de auto kunnen we dan het gesprek voortzetten. Anderhalf etmaal later is hij in de vroege drukte op het stationsperron al in de verte aan zijn witte haardos herkenbaar in de menigte. Hij zwaait uitbundig.
Klaus Mann, Erika Mann, Thomas Mann, Heinrich Mann, Lion Feuchtwanger, Leonhard Frank, Bruno Frank, Bert Brecht - hij heeft ze allemaal gekend. Met Ernst Toller was hij zeer bevriend. ‘In Berlijn woonden we in hetzelfde huis. We leken enigszins op elkaar, zodat de één nogal eens voor de ander werd aangezien,’ lacht hij. Het manuscript van Der Aufstand der Fischer von St. Barbara - het opzienbarende romandebuut van Anna Seghers - kreeg hij als eerste onder ogen. ‘Het werd bij mij bezorgd namens ene Seghers, zonder voornaam. Ik wist niet of het een man of een vrouw was. Tien dagen later kreeg ik een telefoontje van een zekere mevrouw dokter Radvany en ik was verbaasd te horen dat deze persoon Anna Seghers was. Ze vroeg mij zo snel mogelijk een beslissing te nemen of het boek zou worden uitgegeven. Ze verwachtte een kind en wilde zekerheid over de uitgave vóórdat ze in het ziekenhuis zou worden opgenomen. Die avond heb ik het manuscript gelezen en ik was zéér onder de indruk. De volgende ochtend heb ik haar laten weten, dat we het nog dat jaar zouden uitgeven. Ik heb niet geweten dat dit het begin van een grote carrière zou zijn.’ Dat was in 1928. Fritz Landshoff was toen sinds één jaar als mededirecteur verantwoordelijk voor het literaire fonds van de Berlijnse uitgeverij Kiepenheuer. Nadat hij op z'n drieëntwintigste was gepromoveerd op Effi Briest van Fontana werkte hij bij verschillende uitgeverijen, in afwachting van een baan met meer perspectief bij een ‘goede, literaire, progressieve uitgeverij’. Hij schreef op een advertentie in het Börsenblatt - tot op heden het vlakblad van de Duitse boekenbranche - waarin een niet nader genoemde Verlag berichtte dat er plaats was voor een ‘jonge partner’. Van de reflectant werd een deelname in het bedrijf van
zestigduizend mark verlangd - geld dat Landshoff niet had, maar dat hij tegen gunstige voorwaarden van meervermogende studievrienden en schoonfamilie kon lenen. Op 1 januari 1927 begon zijn dienstverband bij de gerenommeerde firma, die - in 1910 gesticht - een grote naam had in het uitgeven van klassieke en moderne Duitse literatuur. ‘Gustav Kiepenheuer verkeerde op dat moment in financiële moeilijkheden,’ herinnert Fritz Landshoff zich. ‘Een aantal auteurs was al naar andere uitgeverijen overgestapt. Het was mijn opdracht deze auteurs te bewegen terug te keren en jonge schrijvers aan te werven. Makkelijk was het niet. Toch is het uiteindelijk gelukt opnieuw contracten af te sluiten met alle schrijvers die het fonds verlaten hadden. De uitgeverij kon zelfs sterk worden uitgebreid met heel veel jonge auteurs. Dat was mijn specialiteit. Mijn studievriend Hermann Kesten trad toe als auteur en lector. Er was ons veel aan gelegen om Lion Feuchtwanger terug te winnen. Kiepenheuer belde Feuchtwanger op, vertelde hem dat hij een partner gevonden had en wist een afspraak voor mij te regelen. Ik nam een taxi naar Feuchtwanger, die destijds aan de Fehlbellinerplatz woonde. In de auto merkte ik tot mijn schrik dat ik geen geld bij me had. Toen ik aanbelde moest ik Feuchtwanger, die persoonlijk opendeed, begroeten met de woorden: “Ik ben de nieuwe partner van Kiepenheuer. Wilt u
Fritz Landshoff over het uitgeven van exil-literatuur in de jaren dertig
zo vriendelijk zijn mij wat geld te lenen zodat ik de taxi kan betalen?” Dat was natuurlijk de slechtst denkbare introductie voor iemand die schrijvers weer moest contracteren met als argument dat de financiële situatie bij Kiepenheuer sterk verbeterd was. Gelukkig was Feuchtwanger iemand met gevoel voor humor. Hij moest erg lachen en betaalde de taxi.’
| |
Café Mampe
Een uitgever was in het vooroorlogse Berlijn - dat internationaal als metropool van kunst en cultuur stond aangeschreven - per definitie met zijn auteurs bevriend. Zij troffen elkaar elke avond bij café Mampe aan de Kurfürstendamm, waar de literaire discussies tot diep in de nacht voortduurden. Joseph Roth, die de dag 's morgens met een glaasje cognac begon, maar ondanks zijn alcoholisme groots, meeslepend en zéér veel schreef, beschikte bij Mampe over een eigen stamtafel. Wie zich zelden in het openbaar vertoonde was Brecht, die zich het middelpunt wist van een vriendenkring waar je geen entree toe had als hij je niet mocht. De eminente heer Kiepenheuer ontving, iedere avond, schrijvers bij zich thuis, waarbij heel wat opzienbarende meesterwerken de gesprekspartners voor de geest zweefden. ‘Ach ja,’ glimlacht Landshoff, ‘auteurs en uitgevers hielden er natuurlijk wel een gezinsleven op na, maar dat was in de meeste gevallen niet erg intensief.’ Zelf deelde hij, nadat zijn huwelijk was ontbonden, het huishouden met Toller die óók elke avond bij Mampe zat. ‘We spraken over van alles en nog wat, ook over politiek, ja natuurlijk. Toch werden aan het begin van de jaren dertig de gevaren van het opkomende nazisme nog door niemand onderkend; daar werd eerder lacherig over gedaan. Over boeken, over de vraag wat literatuur was en wat niet, werden hooglopende discussies gevoerd. Over boekomslagen en de papiersoort die voor de komende uitgave zou worden gebruikt hoorde je zelden een schrijver. De enige auteur die zich daar werkelijk voor interesseerde was Brecht. Het behoorde tot zijn principes bij de technische produktie van zijn boeken betrokken te zijn. Het moest zo eenvoudig mogelijk. Ik heb hem een paar keer bij zijn woning afgehaald om hem mee te nemen naar de drukkerij, want hij wilde precies weten uit welke letter de tekst van zijn Versuche gezet zou worden. Die boeken
moesten een omslag krijgen van grijs karton. Daar mocht geen tekening op staan, alleen de titel en de naam van de auteur. Brecht kon het krijgen zoals hij het hebben wilde. Hij was beroemd, maar niet populair in die tijd. De tweeduizend exemplaren die we van Versuche lieten drukken, raakten we met moeite kwijt. Brecht zag er, met zijn pet en een kiel van grofgeweven linnen, uit als een arbeider. Dat was hij natuurlijk niet. Toller, die manisch depressief was, had het omgekeerde. Die had er plezier in zeer goed gekleed te gaan. Dat werd hem door sommige mensen kwalijk genomen, zoals het hem ook werd kwalijk genomen dat hij onder rijke families verkeerde. Het schrijversmilieu in Berlijn was zeer links georiënteerd en volstrekt antiburgerlijk. Dat een anarchist als Toller zo verzorgd gekleed ging, werkte verwarrend.’
Nooit zal Fritz Landshoff de gedenkwaardige lunchafspraak met de toneelschrijver Georg Kaiser vergeten. Het was 30 januari 1933. De heren waren bij Kranzler op de Kurfürstendamm in genoeglijke kout verwikkeld totdat een krantenjongen met een extra editie van de
| |
| |
Berliner Zeitung, BZ am Mittag beroering verwekte. Op de voorpagina prijkten in de grootst mogelijke letter twee woorden: Hitler Reichskanzler. Kaiser reageerde laconiek: ‘Ein Kegelverein verändert seinen Vorstand’ - maar daags daarna zou hij zijn inzichten moeten herzien. Landshoff: ‘In de winter van 1932 waren bij Kiepenheuer goedkope Volksausgaben verschenen van Das Kapital van Karl Marx en Vorlesung und Einleitung zur Psychoanalyse van Sigmund Freud; beide in een zeer grote oplage van elk vijftigduizend stuks. Dat boek van Freud is niet eens in de boekhandel gekomen. Dat werd meteen door de nazi's in beslag genomen. Das Kapital lag twee weken in de winkel, maar werd toen ook uit de roulatie gehaald. Twee weken later was tachtig procent van ons fonds verboden. Voor een progressieve uitgeverij als Kiepenheuer was er geen toekomst meer; vrijwel alle boeken kwamen op de zwarte lijst te staan. Ik herinner me Hanns Reimann, een veelgelezen auteur die het linksliteraire tijdschrift Das Stachelschwein redigeerde. Hij was goed bevriend met ons. Twee weken na de Machtsübernahme kwam hij ons opzoeken en vertelde heel rustig dat hij al twee jaar lid van de nationaal-socialistische partij was. Ook een paar heel jonge auteurs waren tot onze verbazing lid. Ik herinner me Wolfgang Eberhard Möller, schrijver van het toneelstuk Panamakanal dat met veel succes was opgevoerd en waarvan wij de tekst hadden uitgegeven. Toen Hitler een week aan de macht was, kwam hij in SA-uniform bij ons langs. Hij vond dat heel normaal. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat ik aan dergelijke visites geen waarde hechtte.’
| |
Querido
De uitgever stelde vast dat juist boeken met een antifascistische strekking, waar onder het nieuwe regime een zware censuur op rustte, zouden moeten verschijnen. Omdat dit in Duitsland niet mogelijk was, werd geprobeerd het werk van verboden schrijvers in andere Duitssprekende landen te laten verschijnen. De onderhandelingen met uitgeverijen in Oostenrijk, Zwitserland en Tsjechoslowakije begonnen hoopvol, maar, zegt Landshoff, ‘de heren kregen last van koude voeten en toen het erop aankwam durfden ze niet.’ Op een ochtend in april 1933 zocht Landshoff in een al lang niet meer vrolijk literair café te Berlijn vertroosting en werd op de schouder getikt door de Nederlandse schrijver en dagbladcorrespondent Nico Rost. ‘Rost vertelde me dat hij die dag een telefoontje had gekregen van Emmanuel Querido uit Amsterdam, die er over dacht een maatschappij aan zijn uitgeverij te verbinden waar Duitse auteurs die in Duitsland niet gewenst waren, konden publiceren. Rost vroeg mij of ik bereid was iets dergelijks in Amsterdam op te zetten. Als ik nu zeg dat ik verheugd was over deze vraag, dan is het zéér zwak uitgedrukt.’ Het gesprek vond om elf uur 's avonds plaats en nog geen uur later zat Landshoff al in de nachttrein die hem naar Amsterdam zou brengen. De volgende ochtend vroeg knipperde hij met slaperige ogen het zonlicht tegemoet dat schel in het grachtwater weerkaatste. Om tien uur pünktlich zat Landshoff tegenover Querido, die de Duitse taal niet machtig was. Zijn directe medewerkster Alice van Nahuys, die werk van schrijvers uit diverse landen in het Nederlands had vertaald, fungeerde als tolk.
‘Ik kende Querido niet, maar ze hadden verschillende van onze boeken in het Nederlands uitgebracht,’ zegt Landshoff. ‘Na twee uur praten konden wij om twaalf uur 's middags al een contractje tekenen. Daar stond in dat er een Duitstalig uitgeverijtje gesticht zou worden, waarvan vijftig procent van de aandelen naar Emmanuel Querido en vijftig procent naar mij zou gaan. Het kapitaal was vijftienduizend gulden, dus ik zou zevenenhalfduizend gulden op tafel moeten leggen. Ik had dat geld niet en ik zag geen mogelijkheid daar direct aan te komen. U zou terecht kunnen zeggen dat het Hochstaplerei van mij was, maar ik was ervan overtuigd dat ik voldoende auteurs zou kunnen contracteren om mijn financiële verplichtingen na te komen. Na afloop van het gesprek nodigde meneer Querido me uit om in Américain te gaan lunchen. Daar vroeg ik wat ik zou gaan verdienen. Querido was niet enthousiast over die vraag. Ik moest aandringen omdat ik geen cent op zak had. Uiteindelijk lukte het mij een salaris van vierhonderd gulden per maand af te spreken, wat een zeer mooi bedrag was in die tijd.
Dezelfde avond nog zat Fritz Landshoff alweer in een internationale trein, dit keer op weg naar Parijs en Zuid-Frankrijk, waar schrijvers als Feuchtwanger, Arnold Zweig, Anna Seghers, Klaus Mann en Heinrich Mann zich in afwachting van betere tijden gevestigd hadden. Leonhard Frank was in Zwitserland gaan wonen. Het kostte Landshoff acht dagen om ze allemaal te bezoeken. ‘Ik kwam met een groot aantal contracten en toezeggingen terug,’ zegt hij. ‘Alle schrijvers die ik sprak waren blij dat er een mogelijkheid was gevonden waardoor ze nieuw werk konden publiceren. Ze bevonden zich natuurlijk in een volstrekt catastrofale situatie. In Duitsland waren de meesten gewend aan enorme oplagen waarmee ze aardig wat geld verdienden, maar nu zaten ze ineens zonder inkomsten. Er waren honderden uitgevers in Duitsland die er alles voor zouden hebben overgehad, één van deze schrijvers onder contract te krijgen. Nu hun boeken plotseling niet meer in Duitsland mochten verschijnen, dreigden ze geheel van de markt te verdwijnen. Dat nu in Amsterdam een speciale uitgeverij voor exil-literatuur was gevestigd, was natuurlijk zeer interessant voor ze. De meeste schrijvers die ik sprak, woonden nog maar kort in het buitenland. Erich Remarque, de schrijver van Im Westen nichts Neues, verkeerde in een voortreffelijke positie. Thomas Mann zat evenmin zonder middelen. Zijn broer Heinrich ging het al een stuk minder, hoewel die ook grote commerciële successen in Duitsland achter de rug had. Zijn roman Professor Unrat was als Der Blaue Engel verfilmd en dat had hem veel geld opgeleverd. Alfred Döblin, de auteur van Berlin Alexanderplatz, was arts met een zeer grote praktijk; ook hij zat niet zonder een Pfennig. Maar dat waren uitzondering. De meeste schrijvers leefden onder kommervolle omstandigheden. Ze waren afhankelijk van steuncomités, die er
zeer veel zijn geweest. Joodse comités vooral, die in de eerste plaats joden steunden. Een paar auteurs, die het zich financieel konden veroorloven, trokken zich het lot van collega's aan. Stephan Zweig bijvoorbeeld, die van geboorte erg rijk was, zijn vader was industrieel, heeft veel auteurs geholpen. Emil Ludwig was in 1932 al in Zwitserland gaan wonen. Ook hij heeft veel auteurs gesteund. In mijn eerste gesprek met Querido had ik meteen als voorwaarde gesteld dat een contract een auteur in staat moest stellen om te schrijven. Dat betekende dus dat er fatsoenlijke voorschotten moesten worden betaald, zodat de auteur niet gedwongen was om door allerlei baantjes in zijn levensonderhoud te voorzien. Er was weinig werk. Het was een zeer slechte tijd. De wereldcrisis van 1929 was niet voorbij.’
Klaus Mann en Fritz Landshoff in 1937 in Zandvoort
| |
Oplagecijfers
Querido stelde zich niet kinderachtig op. De nieuwe Querido Verlag NV (Landshoff: ‘Die bestond alleen uit een secretaresse en mij’) beschikte over een redelijk budget. De zetters van drukkerij Thieme in Nijmegen - het bedrijf waar Querido al lang zaken mee deed - behandelden de Duitstalige kopij met zorg. Zetfouten kwamen in de boeken bijna niet voor en dat, zegt Landshoff, terwijl de uitgaven van de naar Zweden uitgeweken S. Fischer Verlag vrijwel onleesbaar waren omdat de zetters daar de Duitse taal niet machtig waren. ‘In het begin heb ik me nogal in de oplagecijfers vergist,’ zegt de gepensioneerde uitgever. ‘In Duitsland rekenden we altijd dat als van een boek van een beetje bekende schrijver tienduizend exemplaren werden gedrukt, daarvan zo'n duizend stuks naar het buitenland konden worden verkocht. Ik zei dus tegen Querido, dat als we kans zouden zien van onze exil-uitgaven drieduizend exemplaren per boek te verkopen, we zeer blij mochten zijn. Ik heb me daarin vergist. Vooral in het begin werd er veel meer verkocht. Er was grote belangstelling voor exil-literatuur, hoewel die na verloop van tijd minder zou worden. Misschien kwam dat ook voort uit patriottische gevoelens in dit land, omdat men trots was op het feit dat een Nederlandse uitgever het initiatief tot zoiets had genomen. Onze eerste uitgave was Hass, een bundel met zeer felle essays van Heinrich Mann. Daarvan hadden we drieduizend exemplaren laten drukken. We moesten er onmiddellijk vierduizend stuks bij laten maken; de eerste druk was direct uitverkocht. Van een roman van Feuchtwanger, Die Geschwister Oppermaan, hebben we er vijfentwintigduizend stuks gedrukt. Die werden moeiteloos verkocht in Nederland, Zwitserland, Oostenrijk, Tsjechoslowakije, Hongarije en niet te vergeten Roemenië, waar onze boeken zéér, zéér succesvol waren. In mindere mate werd er
ook nog verkocht in Polen en Scandinavië. Naar Frankrijk, Spanje en Portugal gingen enkele tientallen exemplaren.’
Zwijgend, in gedachten verzonken, staart hij voor zich uit. We zitten in een schokkend en schommelend restauratierijtuig, waar hij zo juist zonder morsen een uitvoerig ontbijt nuttigde. De stations van Keulen en Bonn zijn we inmiddels gepasseerd. Naarmate de reis vordert en we dieper landinwaarts trekken, doorspekt Landshoff zijn herinneringen met steeds meer Duitse woorden en zinnen. Als we even later op een terras in Koblenz neerstrijken, spreekt hij nog uitsluitend Duits. Denkt hij nog steeds in de moedertaal, die zijn enige taal was voordat hij zich op eenendertigjarige leeftijd in Nederland vestigde? ‘Ich denke überhaupt nicht,’ bromt hij.
| |
Telegrammen
We komen te spreken over Die Sammlung, het literaire exil-tijdschrift onder redactie van Klaus Mann, waarvan bij Querido in totaal vierentwintig nummers verschenen. Het plan voor een dergelijk tweemaandelijks blad rijpte in het voorjaar van 1933, op de dag waarop Landshoff na zijn eerste bezoek aan Querido was doorgereisd naar Parijs waar hij Klaus Mann sprak. ‘Klaus liep al langer met het plan rond iets dergelijks op te zetten,’ vertelt hij. ‘Hoewel de vooruitzich- | |
| |
ten voor tijdschriften nog veel ellendiger waren dan voor boeken, waren wij direct zeer geïnteresseerd,’ herinnert hij zich. ‘Het blad zou ook openstaan voor niet-Duitse auteurs. Ter Braak, Vestdijk en Jef Last hebben er bijvoorbeeld in gepubliceerd. Klaus Mann had de redactie. Hij was een harde werker. In de tijd dat hij Die Sammlung redigeerde stond hij met minstens tweehonderd auteurs in correspondentie. Voor het grootste deel waren dat gevestigde namen; het was een slechte tijd voor jonge, veelbelovende auteurs. Die dienden zich ook trouwens nauwelijks aan. Die Sammlung was bedoeld als een internationaal tijdschrift voor emigranten, maar die waren zo verdeeld als het maar kon. We waren allemaal uit Duitsland weggegaan omdat Hitler aan de macht was gekomen en we wilden allemaal dat Hitler zo snel mogelijk zou verdwijnen. Dat gemeenschappelijke doel schiep nog geen eenheid. De splitsing der geesten was zó enorm, dat het bijvoorbeeld niet mogelijk was om een gezamenlijk manifest te publiceren. Stephan Zweig wilde dat samen met Thomas Mann opzetten, maar dat is niet gelukt. Eigenlijk lukte geen enkele gemeenschappelijke actie. Men was te verdeeld. In zekere zin is dat de ondergang van Die Sammlung geworden. Diverse auteurs beloofden hun medewerking, maar lieten het blad onder druk van hun Duitse uitgevers vallen. Die uitgevers verzamelden telegrammen, die in geval van
nood zouden worden verzonden. In de praktijk werden ze onmiddellijk verstuurd. In die telegrammen stond dat de betreffende auteurs niets met Die Sammlung hadden te maken, weliswaar kwam hun naam in het blad voor, maar dat kwam doordat men door de redactie was misleid en niet wist wat voor een soort blad het was. Die telegrammen waren het grootste schandaal dat zich in de emigrantenliteratuur heeft voorgedaan. Döblin, die in het eerste nummer een artikel over een joods thema had, stuurde ons zo'n telegram. Zijn zonen woonden nog in Duitsland en hij was bang voor represailles tegen zijn familieleden. Fischer Verlag stuurde iemand naar Zuid-Frankrijk om de Duitse schrijvers duidelijk te maken dat medewerking aan Die Sammlung rampzalige gevolgen voor ze zou hebben. Thomas Mann stond in het colofon van het blad als medewerker vermeld, maar hij heeft óók een telegram verstuurd. Een pijnlijke geschiedenis. Klaus Mann had zijn vader niet eens gevraagd om aan het blad mee te werken om moeilijkheden te voorkomen. Zijn vader had toen hij over Die Sammlung hoorde uit zichzelf aangeboden om ervoor te gaan schrijven. We hadden ons voorgenomen een anti-nazi-uitgeverij te zijn. Dat de eerste slag die ons werd toegebracht niet uit Duitsland, maar uit de kring van exil-auteurs afkomstig was, was een hevige teleurstelling voor ons. Erg groot was het succes van Die Sammlung trouwens niet. Een jonge emigrant slaagde er weliswaar in zevenhonderd abonnees in Nederland te werven, maar dat was niet genoeg. Als we drieduizend abonnees hadden gehad, zouden we misschien iets hebben bereikt. Er werden drieduizend exemplaren van elk nummer gedrukt, maar we hebben nooit één nummer uitverkocht. Na twee jaar was het verlies te groot. We moesten met het blad stoppen. Het bedreigde het voortbestaan van de uitgeverij.’
Drie jaar geleden verscheen bij Querido een bloemlezing uit de twee jaargangen van Die Sammlung. Het was een idee van Fritz Landshoff geweest, die aandrong op een dergelijke terugblik vijftig jaar na de oprichting van de exil-uitgeverij en vijftig jaar na de Duitse boekverbranding. Over de uitwerking toont hij zich minder tevreden: ‘Ik was er op tegen dat de Auswahl in het Nederlands zou verschijnen. Querido Verlag was een Duitse uitgeverij. Ja, zeiden ze bij Querido, maar nú zijn we een Nederlandse uitgeverij en hier wordt Nederlands gelezen. Ik was erop tegen. De mensen die zo'n boek kopen, kunnen Duits lezen; bovendien vond ik dat als je iets in samenhang met de Duitse uitgeverij van Querido wilde doen, dat in het Duits moest gebeuren. Van een Duitse editie hadden ze er een paar duizend stuks in Duitsland kunnen verkopen. Het is fout geweest, zoals het nu is gegaan.’
Per autobus hebben we ons al pratend naar de garage aan de rand van Koblenz begeven, waar Landshoff met een verbolgen ‘Sie sind der teuersten Dealer in die ganze Welt’ de rekening voor het repareren van zijn auto vereffent. Even later tuurt hij ingespannen over het wegdek van de eindeloze Autobahn. Nee, Querido Verlag was niet de enige Nederlandse uitgeverij waar emigranten-auteurs terecht konden. Sijthoff en Elsevier publiceerden Duitstalige, wetenschappelijke boeken op allerlei gebied. Van Kampen kwam met één roman van Heinz Liebmann, Das Vaterland, waar meteen een proces wegens belediging van een bevriend staatshoofd op volgde. De produktieve Joseph Roth liet zijn Duitse boeken zowel bij De Gemeenschap, Querido als Allert de Lange verschijnen. Herman Kesten en Gustav Landauer, die Landshoff kenden van zijn periode bij Kiepenheuer, hadden de leiding van Allert de Lange Verlag, die aan het Amsterdamse Rokin zat. De drie uitgevers woonden in hetzelfde pension aan de J.W. Brouwersstraat en gingen intensief met elkaar om. ‘Querido vond het zeer vervelend dat ik op zo'n goede voet met de concurrentie stond,’ herinnert Landshoff zich. ‘Wij vonden het onzin om in de situatie waarin we ons bevonden in termen van concurrentie te denken. Het ging erom dat de auteurs aan het werk konden blijven. Er waren te weinig uitgevers in die tijd waar ze terecht konden, dus als wij in de informele sfeer wat konden coördineren viel dat alleen maar toe te juichen.’
Achteraf verbaast Landshoff zich erover dat het hem destijds lukte met tientallen auteurs in contact te blijven zonder dat hij ze ooit sprak. ‘Vandaag de dag zou ik het zeer gecompliceerd vinden om op deze basis boeken uit te geven. In die tijd kwam ik zelden op het idee om mensen op te bellen. Het ging allemaal per brief. Ik heb één keer getelefoneerd met Lion Feuchtwanger, die op reis was geweest in Rusland. In 1937 had hij me een manuscript toegestuurd over de Moskouer Prozesse, waarin de zuiveringen in het Russische leger werden behandeld. Feuchtwanger verdedigde die zuiveringen volledig. Ik heb hem opgebeld en gezegd dat het boek zeker tot misverstanden zou leiden. Ik stelde voor het manuscript een tijdje te laten liggen en er dan nog eens kritisch naar te kijken. Feuchtwanger stond erop dat het boek zo snel mogelijk zou worden gepubliceerd. Hij was een zeer gewaardeerd auteur van ons dus zijn we op zijn eis ingegaan.’ Herinneringen aan de ‘sterk onderschatte’ Vicki Baum, wier Caoutchouc en Liebe und Tod auf Bali zeer goed werden verkocht. Na de oorlog kwam ze hem opzoeken in Am-
vervolg op pagina 16
|
|