Reve rechtgezet
Ten Braven
Dit keer was er sprake van een dringende klus: 's morgens meldde de Volkskrant dat het boek was verschenen en 's avonds was ik al klaar met een schema om het onding hier voor u te fileren. De titel stelde boek en schrijver immers dadelijk in al hun onbeschaamdheid aan de kaak: Han de Wit verplettert Frits van Egters heet het pamflet van Henk Reurslag die op de achterflap volhoudt dat hij vorig jaar is afgestudeerd door zijn doctoraal scriptie te wijden aan Heere Heeresma's ‘beroemde zedenschets’ Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp.
Dat alleen al: zo'n opgewarmd prakje Heeresmaflauwiteiten zonder een zweem van ironie een ‘beroemde zedenschets’ noemen! Maar dan ook nog (‘adding insult to injury’) een betoog van 102 pagina's opzetten om aan te tonen dat Heeresma met Han de Wit in 1972 eindelijk heeft duidelijk gemaakt wat voor prul De avonden van Gerard K. van het Reve destijds eigenlijk was en hoe de critici, essayisten en lezers er decennia lang zijn ingestonken door de geschiedenis van Frits van Egters en zijn ouders voor een meesterwerk te houden. Zo'n boek uitgeven in een serie die ‘Bibliofiel’ heet is op zich al een gotspe.
Het werk van Reurslag is opgezet als een nauwgezette vergelijking van de prozawerken in kwestie; twee bevindingen zijn er het resultaat van: Han de Wit is een parodie op De avonden (1), maar overtreft op tal van punten zijn voorbeeld (2).
Eigenaardig is dat het niet bij Reurslag en uitgeverij De Prom is opgekomen dat de onderneming zelf suggereert dat we hier met vergelijkbare grootheden te maken hebben, terwijl toch Reurslag in feite niet zinniger bezig is dan wanneer hij een breed opgezette vergelijking was begonnen tussen Caruso en Toon Hermans (ze zingen toch allebei!) of tussen Schweitzer en Mengele (beiden arts in bijzondere omstandigheden) of tussen de bijbel en het telefoonboek (twee omvangrijke drukwerken).
Hoe is Reurslag onder wetenschappelijke supervisie in vredesnaam te werk gegaan? Hij heeft in de twee boeken zo'n 260 passages aangemerkt waarin Heeresma zich door parallelplaatsen bij Reve heeft laten inspireren. De eenvoudigste gevallen worden dan ook met een P (van parallellie) gekarakteriseerd. Het gaat hier om markante gevallen van imitatie als: ‘Het is zondag (...) dat is een meevaller’ (De avonden, p. 9 naar de 26ste druk) naast ‘Ja, de zondag was zijn dag’ (Han de Wit, p. 10) en ‘de plee’, ‘luie kont’ (De a, p. 16 en 17) naast ‘en was je jatten’ (HdW, p. 10). Van deze frappante gelijkenissen heeft Reurslag er maar liefst 122 gevonden. Als de vergelijkbaarheid tussen de passages echter geringer wordt, is Reurslag toch niet voor één gat te vangen. In zo'n geval voert hij namelijk de letter K (van kritiek) in. En dat betekent dat Heeresma op 37 plaatsen ergerlijke misslagen van Reve verbetert. Zo verzekert Frits van Egters zijn schoonzuster op p. 31: ‘Vrouwen worden inderdaad niet vaak kaal.’ Deze blunder wordt in Han de Wit al op p. 7 rechtgezet waar Heeresma zijn held laat mijmeren: ‘Moeders ravenzwarte haar (...) wordt alras dof en begint zelfs hier en daar uit te vallen.’
Ander geval: ‘zorgvuldig over het dun geplante, maar stugge haar wrijvend’ staat er in De avonden (p. 82). Welnu schijnt Heeresma (en mét hem Reurslag, zijn profeet) te vinden: dat is fout, want haar kun je niet planten. En daarom lezen wij op p. 94 van Hdw: ‘“En dan plant ik biet,” mijmerde hij hardop.’ Reve terechtgewezen!
Bepaalde citaten worden door de jonge doctorandus met Hs aangemerkt. We hebben dan te maken met Honende spot. Daarvan is 42 keer sprake; ik geef een karakteristiek voorbeeld: op blz. 180 van De avonden wordt naar aanleiding van de zwemsport opgemerkt: ‘De meesten oefenen thuis in een kuip.’ Als volgt wordt dat in Heeresma's meesterwerk (honend) bespot: op blz. 60 zegt een bakker daar ‘dat ze zelf hun brood bakten in de moestuin’.
Twee reacties zijn als slotsom mogelijk: door de 260 parallelplaatsen van Reurslag lijkt me allerminst bewezen dat Heeresma werkelijk De avonden heeft willen parodiëren; maar zelfs als dat zijn opzet was, dan heeft Reurslag alleen onontkoombaar aangetoond dat Heeresma geen instinct heeft voor de subtiele humor van Reve's taalgebruik. Anders zou hij hebben ingezien dat de opvatting van Frits van Egters, ‘als je elke dag levertraan inneemt, dan hoef je nooit bang te zijn voor koude voeten’ (p. 49), nooit kritisch kan worden verbeterd door ‘De beste remedie tegen roest was een droge stalling’ (p. 61, HdW). Heeresma walst alleen een rijkdom van tonen en schakeringen plat in één plompe klompendans.
Het hele betoog gaat kortom zó mank dat ik nog een ogenblik aan een grap heb gedacht: een superieure persiflage op een wetenschappelijke beschouwing. Maar daarvoor vertoont met name de inleiding toch te veel trekken van een gebrekkige maar toch serieuze redenering. Zo heeft Reurslag uitgerekend dat zes van de tien meest voorkomende woorden in beide boeken dezelfde zijn, namelijk: maar, nog, weer, zo, wel en even. Wie gaat al die woorden tellen om een grapje te maken? Bovendien is de conclusie dat op grond van die telling ‘één kenmerk van De avonden ook in HdW nadrukkelijk aanwezig is’ dermate pedant én absurd tegelijk dat alle lachen je vergaat. In welk boek zou je hoge frequenties van dergelijke woordjes niet tegenkomen?
Toch kan Reurslag wel een beetje lezen. Hij stelt vast dat de hevige kritiek van Frits op zijn ouders door Han de Wit niet wordt gedeeld. Terecht is dan zijn conclusie dat achter Reves weergave van die generatiekloof een groot mededogen met zijn ouders schuilgaat en dat Han de Wits kleffe ouderliefde feitelijke onverschilligheid en wreedheid maskeert. Maar Reurslag acht dat laatste veel levensechter en dus te prefereren! Wie bij een dergelijk markant verschil in menselijke normen zonder gêne de voorkeur geeft aan HdW's nihilisme, exponeert zichzelf afdoende: hij kiest voor namaak, boven het origineel en zet met een dergelijk relativeren van kwaliteitsverschil zichzelf buitenspel.