Een CPNB-caprice
Ten Braven
Nu kan ik ook eens een primeur vertellen. Sinds 1983 geeft de CPNB elk seizoen een bloemlezing van eigen kweek uit die erop mikt het leesgedrag van jongeren te bevorderen. Zij krijgen met steun van WVC de bundel extra goedkoop in handen en als die spannende verhalen of mooie gedichten blijkt te bevatten is weer een jaarlijks contingent lezers voor de literatuur gewonnen.
Sedert de eerste aflevering, Nooitgedacht, met achtentwintig verhalen van Carmiggelt tot Jakov Lind, goed op leesbaarheid en kwaliteit geselecteerd door Robert Anker, Fetze Pijlman en John Verhallen, leek die periodieke investering van geld en moeite uiterst heilzaam, want het bloeien van de letteren kan nu eenmaal niet alleen aan de produktiekant - met reisbeurzen en additionele honoraria - bevorderd worden. De schrijvers moeten natuurlijk wel in leven blijven, als het even kan, maar de CPNB legt mijns inziens terecht een hoge prioriteit bij het opkweken van generaties op lezen beluste afnemers.
Nooitgedacht heette de eerste verzameling dus, in de hoop met deze suggestieve titel de gemiddelde scholier ervan te doordringen dat hun leesgenot een onverwachte meevaller was. Daarop volgden al gauw - om het idee van een serie levend te houden - titels als Ooitgedicht, Nooitgedaan en Ooitbedacht en (hier is de primeur:) dit jaar is voor deze reeks een promotiebundel in voorbereiding die Ooitgebeurd moet heten.
De opzet is dit keer de literatuur volgens een nieuwe formule te populariseren. Een bekende journalist zal aan willig meewerkende schrijvers in interviewverband de vraag voorleggen op welke reële voorvallen het onderwerp van een hunner ontboezemingen teruggaat. Dit ‘ooitgebeurde’ verhaal zal dan samen met het interview gebundeld worden en hopelijk de jonge lezersschare tot groter belangstelling prikkelen.
Ik betwijfel alleen of hiervan nu wel zo'n gelukkige aflevering voor de Collectieve Propaganda te verwachten valt. Natuurlijk wordt er zo een bepaald soort weetgierigheid gestimuleerd, maar die leeft toch al zeer algemeen bij het boeken kopende publiek. Er is zowat geen periodiek in Nederland waarvan de letterenredacteur nog niet op het idee is gekomen Maarten 't Hart eens te laten fotograferen aan het haventje in Maassluis. En er zijn hele tijdschriftafleveringen gevuld met roddelverhalen rond de vraag wie nu precies model hebben gestaan voor de personages in De avonden.
Deze aanpak wordt gepropageerd door journalisten die beroepshalve zo geobsedeerd zijn door feiten en achtergronden, dat ze vrijwel het hele menselijk vermogen om ook eens iets te verzinnen uit het oog hebben verloren. Als de modale schrijver die straks door Rudie Kagie geïnterviewd wordt voor Ooitgebeurd, naar waarheid zou antwoorden op de vraag naar de reële basis van een bepaald verhaal, dan zou hij waarschijnlijk iets in deze trant moeten opbiechten:
‘Op een dinsdag wachtte ik in de auto op mijn vrouw die boodschappen deed in de Kijkgrijp. Ik zat een beetje voor me uit te soezen toen er een keurige mijnheer langskwam met een hoed op en een aktentas onder zijn arm. Toen viel me ineens in - omdat hij zo stijf langs het koopbeluste publiek beende - dat hij best een ontslagen ambtenaar kon zijn die zijn werkloosheid tegenover de buurt verzweeg en nu al maandenlang dagelijks deed alsof hij gewoon naar kantoor ging. En over zo'n vent heb ik toen dat verhaal geschreven; alleen werd het al schrijvend een visser die nooit iets ving.’
De reële achtergronden van de prachtigste novellen zijn immers vaak niet meer dan een incident dat de fantasie van een schrijver op gang brengt. Verhoogt het achterhalen van die aanleiding ons leesgenot? Ik heb er mijn twijfels over.
De belangstelling van een lezer zou beter gericht kunnen worden op wat er in een verhaal gebeurt en wat er met de stof gedáán is.
Nu zou de denktank van de CPNB mij kunnen tegenwerpen: maar je kunt er juist zo mooi achterkomen hoe de schrijver zijn verhaal heeft geconstrueerd, als je weet welke reële bouwstoffen de werkelijkheid hem heeft aangereikt! Ja, daar zit wel wat in. Tenminste in die zeldzame gevallen dat de gebeurtenissen in een literair werk inderdaad ongeveer zo hebben plaatsgevonden als ze verteld worden.
Als hongerige honden plegen de scriptieschrijvers zich dan ook te storten op de weinige voorbeelden van literaire werken waarvan de feitelijke aanleidingen getraceerd kunnen worden. Zo hebben de romans De vervalsers van Theo Kars en Onze hoogmoed van Boudewijn van Houten disproportioneel veel aandacht gekregen, juist omdat we hier nu eens twee neerslagen hadden van dezelfde oplichtingsaffaire, die de auteurs beiden in het gevang en aan de literatuur heeft gebracht.
En inderdaad laat zich hier nu eens haarfijn controleren hoe dezelfde feiten op verschillende manier zijn verwerkt, hoe sommige incidenten tot meerdere eigen glorie zijn opgeblazen en andere verdrongen, en hoe de karaktertekening van de verschillende personages verschilt al naar gelang ze van binnenuit of van buitenaf worden bekeken.
Een andere befaamde casus vormen de Anton Wachter-romans die vrij nauwgezet op de (door Nol Gregoor uitgeplozen) biografie van Vestdijk berusten en bovendien nog zijn gedestilleerd uit het ‘moederboek’ Kind tussen vier vrouwen. Als je daar, door achtergrondverkenning, vaststelt dat Vestdijk Antons vader veel eerder in Laringen om zeep heeft geholpen dan zijn echte vader stierf in Harlingen, heb je een literaire clou in handen waarmee zich verrukkelijke psychologische diepten laten exploreren.
Maar dit soort traceerbare bronnen blijft uitzondering.
En het willen weten van de echte feiten alleen maar uit botte nieuwsgierigheid past Henk van der Meyden beter dan de CPNB.