Waterloopleinstal
De gedichten zijn op thema verzameld. Nu zijn thema's verschijnselen waar Drs. P. normaal gesproken absoluut geen last heeft. Toch onderscheidt Lemmens vijf ‘hoofdthema's’ (zoals ‘weelde en feestgedruis’ en ‘vrolijke wreedheid’) en verdeelt die later weer onder in de dertien hoofdstukken van de bundel. Niemand zal ontkennen dat Drs. P., als iedereen, zijn preoccupaties en hobby's heeft, maar hij haalt ze altijd pas uit de la als hij er een interessante versvorm mee moet vullen. Waarom dan die thema's? Iemand die een magnifieke collectie puddingvormen heeft, gaat die toch niet tentoonstellen in de rangschikking aardbeien, vanille en chocolade?
Drs. P. onderbreekt zijn lied voor een muzikaal intermezzo op de gazoo
bas bruggen
De meeste hoofdstukken herbergen een Waterloopleinstal van verschillende versen uitdrukkingsvormen, en die vormen lijden eronder. Mijn geliefde Ollekebollekes staan telkens moederziel alleen tussen balladettes en Zwitserse sonnetten, en missen daardoor precies de humoristische kracht van de grote aantallen die eerder gebundeld werden. De enige plek waar ze tot hun recht komen, is in het hoofdstuk ‘Rutger de Kruisridder’, waar er dan ook zeventien bij elkaar staan!
In de plezierdichthandboeken staan de versvormen bij elkaar, keurig uitgelegd met een rij voorbeelden. De ‘onderwerpen’ doen er niet toe, de boodschap is: ‘Kijk, met voldoende vakmanschap pas je deze fraaie vorm toe op alles wat er in je zieke hoofd opkomt.’ Dat is het nut en het plezier van het ‘evangelisatiewerk’ dat Drs. P. heeft verricht. Maar de ‘innerlijke avonturen’ van de doctorandus, die in deze opzet op hun eigen benen moeten staan, redden het niet. De evocatie van ‘de sfeer, de tover van een oud hotel’, het gefieim van de Oriënt-Express, de herinnering aan de tropen: als Drs. P. zich inkeert en wat ernstiger wordt, klinkt dezelfde taal die in zijn vormenspel zo ‘luisterrijk’ en ‘onbekommerd’ onze ‘zinnen streelt’ plotseling clichématig en gewrongen.
‘Wat deze thema's verbindt, is de alles overheersende drang vrij en ongebonden te zijn,’ schrijft Lemmens, en men raadt het al: ‘Hoe hevig deze verlangens zijn, kan wellicht blijken uit de vormvastheid waarin ze zich mogen uiten (...).’ Een voor de hand liggende paradox, maar volgens mij is het precies andersom. De alles overheersende drang om met taal en muziek te spelen, geeft de auteur de kans alles wat hij bedenkt of tegenkomt te gebruiken voor een vorm.
Het enige diepgevoelde ‘verlangen’ dat Polzer, ook in deze bundel, uitdraagt, is dat van het taalpurisme. Hij vecht in de traditie van Charivarius tegen de taalverloedering: ‘Al blijft het vechten in de achterhoede/de Nederlandse taal zal nooit genezen van de pest’. Het schijnt mij toe dat, als het al bestaat, het nut van een universitaire taalstudie gelegen is in het voorgoed genezen worden van ideeën als zou taalgebruik aan een pest kunnen lijden, verloederen, het denkvermogen aantasten en dergelijke. Maar Drs. P. heeft zijn titel aan de economie te danken, en zal zich wel tot in de eeuwigheid behalve als artiest ook als geneesheer blijven opwerpen.
Je kan je voorts afvragen óf we hier wel de ‘beste gedichten’ van Drs. P. bijeen zien. Ik acht me slechts op Ollekebolleketerrein belezen genoeg, en ik ben de leukste daarvan niet tegengekomen. Dat komt alweer omdat ze in thema's gevangen zitten: Lemmens kon niet simpelweg de beste Ollekebollekes kiezen. Maar dan nog: Hoe kan in de afdeling ‘Op reis’ de volgende ontbreken?
Hoog hè, die berg daarginds.
Po...eh...popo...wacht...
Belangrijker is, dat de ‘gedichten’ van Drs. P. buiten de perken van de versinstructie of bundels-van-één-vorm gewoon niet sterk zijn. De liederen zijn dat voor het overgrote deel wel, en met verbazing las ik dan ook wat Lemmens hierover schrijft: ‘In de liedteksten wordt vaak zoveel uiteenlopends bijeengezet, dat de ongeschoolde luisteraar eerder het gevoel zou kunnen hebben met nonsenspoëzie geconfronteerd te worden (...).’ Omdat de liedjes een ‘aan de compositie van de muziek gekoppelde ritmiek’ hebben, zijn ze ‘vaak minder geschikt voor publikatie in boekvorm’, volgens Lemmens. Maar die liedjes zijn nu juist het beste wat Drs. P. heeft voortgebracht! Wat geeft het als ik het gevoel zou hebben met nonsenspoëzie ‘geconfronteerd’ te worden (alsof dat iets indecents zou zijn)? De ‘ritmiek’ van de liedjes van Drs. P. doet trouwens nauwelijks onder voor de metriek van zijn gedichten.
Drs. P. doel als light verse-dichter soms zelfs voor zijn epigonen onder, maar juist als nonsensdichter, -zanger en -componist (zij het dan niet in de ‘literaire’ nonsensbetekenis zoals Lemmens die uitlegt) verdraagt hij geen epigonen, en is er niemand die op hem lijkt.
■