Bedolven onder haar eigen romanpersonages
Ondoorzichtige biografie van Jean Rhys
Jean Rhys door Carole Angier Uitgever: Penguin, 126 p. Importeur: Penguin Books Nederland, f16,65
Martien Kappers
Jean Rhys (1890-1979) heeft vaak gezegd dat zij niet wilde dat er na haar dood boeken over haar leven werden geschreven, omdat die de waarheid toch maar zouden verdraaien. Nu is er in de nieuwe Penguin/Viking serie ‘Lives of Modern Women’ een korte biografische schets verschenen van de hand van Carole Angier. Deze heeft voor haar pretentieloze portret geput uit de brieven van Jean Rhys, de onvoltooide autobiografie en de romans en verhalen (alle onder meer door Penguin uitgegeven). Verder noemt zij als bronnen ‘ongepubliceerde manuscripten, aantekeningen en kladjes’, terwijl uit een voorwoord blijkt dat zij ook gesprekken heeft gevoerd met nabestaanden. De witte plekken die over bleven heeft Carole Angier ingevuld met vaak plausibele veronderstellingen.
Het interessantste deel van haar boekje vormt de nieuwe informatie die Angier geeft over een periode die ook aan de orde komt in de Letters 1931-1966 van Jean Rhys, en over de tijd daarvoor. Toen Rhys in 1966 weer in de publiciteit trad met het succes van Wide Sargasso Sea, haar laatste roman, woonde zij totaal vergeten in Zuidwest-Engeland. Over haar leven na die literaire come-back is vrij veel bekend, maar over de jaren die eraan voorafgingen heeft Rhys nooit veel willen loslaten. Vooral niet over de tijd tussen 1910 en 1930. In die periode beleefde Rhys, die uit West-lndië afkomstig was, een ongelukkige liefde met een Engelsman uit de betere kringen, trouwde zij in Den Haag met de Nederlandse schrijver en journalist Jean Lenglet, woonde met hem in verschillende Europese steden, kreeg daar twee kinderen, had in Parijs een desastreuze affaire met Ford Madox Ford en keerde tenslotte terug naar Engeland, waar zij haar tweede echtgenoot Leslie Tilden Smith ontmoette. Tussen 1920 en 1940 schreef zij het grootste deel van haar werk: vier romans en een verhalenbundel, die in kleine kring hoog aangeslagen werden. Tijdens de oorlogsjaren verdween Rhys volledig uit de publieke belangstelling, zozeer zelfs dat tot twee maal toe werd aangenomen dat zij was omgekomen. Na de dood van Tilden Smith trouwde ze met diens neef, Max Hamer, met wie zij in Comwall en later in Devonshire ging wonen.
Carole Angier geeft interessante informatie over een periode aan het begin van de oorlog toen Jean Rhys en Leslie Tilden Smith in Norfolk woonden, waar hij voor de Britse Inlichtingendienst werkte. Rhys was er eenzaam, en het isolement waarin zij verkeerde, versterkte een latente neiging tot paranoia, zozeer zelfs dat haar gedrag als een ‘veiligheidsrisico’ werd aangemerkt, en men Tilden Smith overplaatste. Angier legt op overtuigende wijze verband tussen deze episode en enkele verhalen die Rhys in die tijd schreef, zoals het vrij onbekende ‘Temps Perdi’ en ‘I Spy a Stranger’. Het is echter onbevredigend dat zij niet zegt waar zij haar informatie vandaan heeft (waarschijnlijk van de dochter van Tilden Smith, die genoemd wordt in haar dankwoord). De lezer moet maar op gezag van Angier aannemen dat het allemaal klopt.
Dat brengt mij op een groot bezwaar dat ik heb tegen deze biografische studie: in het boekje ontbreekt elke vorm van verantwoording van specifieke informatiebronnen. Niet dat ik daarmee wil suggereren dat Angier onzorgvuldig te werk gegaan is. Wie op de hoogte is van wat Rhys heeft geschreven, en van wat er over haar is geschreven, kan het grootste deel van Angiers biografie gemakkelijk op juistheid controleren. Maar dat gaat niet op voor nieuw feitenmateriaal: en juist daarbij is de behoefte aan achtergrondinformatie het sterkst.