Breuken
De eerste brief waarin hij echt en uitgebreid op uw schrijven reageert dateert van 20 maart 1968. Toen was de correspondentie al zes jaar aan de gang.
‘Dat is waar. Ik zat toen in een ontzettend moeilijke periode. De familiezaak werd verkocht en ik wist niet hoe en waar ik terecht zou komen. Drie jaar lang heb ik een zware depressie gehad. Toen merkte Gerard er wel wat van. Misschien had hij in de jaren daarvoor mijn problemen ook al wel onderkend, maar vond hij ze niet belangrijk genoeg om er in zijn brieven diep op in te gaan. Maar toen in '68 had ik wel wat aan hem, ja. Doordat hij zelf van de ene depressie in de andere zeilde had hij heel wat ervaring op dat gebied.’
Twee keer maakte Reve, in een kwade bui, een eind aan de correspondentie met zijn Beschermer Q., zoals hij Pieters om onduideljke redenen ook wel eens noemde.
Pieters: ‘Die breuken hadden te maken met onze verschillende opvattingen over het socialisme. Vaak heb ik hem ervan proberen te overtuigen dat de sociaal-democratie toch niet helemaal hetzelfde is als het Russische communisme. Jullie socialisten willen al onze vrijheden vernietigen, riep hij een keer toen hij behoorlijk dronken was. Hij had toen paranoïde buien waarin hij ervan overtuigd was dat er in Den Haag enkel uiterst boze machten zaten die erop uit waren zijn carrière te vernietigen. En toen ik, voor de PvdA, lid was van de Rijnmondraad noemde hij me volkscommissaris.’
Wat hebt u hem toen geantwoord?
‘Dat ik in het verschil van mening geen reden zag om onze vriendschap op te zeggen.’
Toen Gerard Reve Ludo Pieters leerde kennen was deze, door de overname van de rederij van zijn vader, bepaald geen onbemiddeld man. Hoe keek Reve, destijds zo arm als de spreekwoordelijke kerkrat, tegen die rijkdom aan? ‘Hij vond het prachtig, hij zei altijd dat hij hoopte ooit net zo rijk te worden. Wat ik - onder andere - zo in hem bewonder, is dat hij zich, door het schrijven, tot een welgesteld man heeft gemaakt. Natuurlijk heeft hij tegenover mij ook wel eens gefulmineerd tegen de rijken. Hij had soms enorme woede-uitbarstingen. Dan liet ik hem maar begaan, als je er niet op inging betijde het vanzelf. Maar ik heb nooit het gevoel gehad dat hij van mij profiteerde. Ik heb hem nooit geldbedragen geleend, hij heeft er ook nooit om gevraagd. Ja, hij heeft wel een paar keer om subsidie voor Tirade gevraagd, maar die heb ik nooit gegeven. Stort dan wat geld in het schrijversfonds van Gerard Reve, schreef hij toen. Maar dat was dan weer zo'n provocatie. Hij wist dat ik het niet zou doen. Wat we hem gaven was: een veilig onderkomen. En dat apprecieerde hij ook. Ik jaagde toen nog en toen gaf ik hem wel eens wat wild en gevogelte omdat ik wist dat hij daar dol op was. Hij voer ook wel eens mee op een van onze schepen, maar dat was niet uitzonderlijk. Er gingen wel vaker mensen mee met die boten. Ze betaalden dan een kleinigheid voor het eten dat ze aan boord kregen. Toen we dat lijntje op Portugal hadden kregen we ook regelmatig cadeauzendingen port van handelsrelaties. Gerard was bepaald niet de enige die zo nu en dan vroeg: heb je niet een paar flessen voor mij?’
Met smaak vertelt hij hoe hij Reve een keer ophaalde in de haven van Lissabon. ‘Je had hem moeten zien hoe hij er aankwam! Meer dood dan levend. Een van zijn Reisbrieven is zogezegd geschreven in de kajuit aan boord van dat schip, maar ik geloof er niks van. Ik denk dat hij de hele reis lang, en zeker in de Golf van Biskaje, zo ziek als een hond is geweest. Hij zag toen behoorlijk groen, de grote volksschrijver.’
Dat Gerard Reve zich, als romanties decadent schrijver, zonder Joop Schafthuizen, alias Matroos Vos, geen raad zou weten met de zorg voor zijn winkel, de BV Reve, noemt Ludo P. onzin. ‘Gerard is heel zakelijk, geslepen zelfs. Hij weet precies hoe hij zichzelf moet promoten.’ Interviews met de Schrijver worden ten huize van de familie P. dan ook altijd met meer dan gewone pret gelezen. Soms blijkt de Meester zijn rollen wel eens door elkaar te halen. ‘Af en toe moet je zeggen: Gerard, tegenover mij hoef je je niet te promoten, dat verhaal kennen we nu wel.’
Gerard Reve in zijn huis in Le Poët-Laval
steye raviez
Een onderwerp - naast het socialisme en de al dan niet aangeboren verdorvenheid van het mensengeslacht - waar Ludo P. en Gerard R. wel eens van mening over verschillen is Zuid-Afrika. Hoe zijn pet ook staat, Reve blijkt nooit te beroerd om, als hij het nodig oordeelt, de loftrompet over dat land en zijn leiders te steken. Pieters: ‘Hij kan dan ongelooflijk domme dingen beweren. Als ik dan tegen hem inga, zegt hij dat ik het niet kan weten omdat ik er niet geweest ben en hij wel. Ik heb hem een keer gezegd: jij bent veel te intelligent om racist te zijn, maar je moet wel uitkijken met wat je zegt. Je kunt je er niet van afmaken met: het publiek had moeten weten dat ik het niet zo bedoelde. Je bent verantwoordelijk voor de manier waarop het je uitspraken opvat. Wat Gerard zegt is soms racistisch of fascistisch, maar hij is geen racist of fascist. Dat onderscheid kunnen veel mensen moeilijk maken en daar is hij verantwoordelijk voor. Hij kan het ook niet hebben wanneer ik hem zeg dat hij moet ophouden met zijn domme fascistische gepraat, dan wordt hij kwaad, en dan besluit hij zijn eerstvolgende brief met: met fascistische schrijversgroet, je Gerard Reve.’