Bevlogenen
‘De immigranten,’ citeert Vuijsje de antropoloog Frank Bovenkerk, ‘zijn in handen gevallen van een omvangrijk en wijdvertakt stelsel van welzijnsvoorzieningen.’ Dat op zich wil natuurlijk nog niet zeggen dat de immigranten het daardoor slecht getroffen hebben. Maar, dit stelsel is voor een niet onbelangrijk deel in handen van ‘bevlogenen’ en hun goede bedoelingen leiden lang niet altijd naar de hemel. Vuijsje: ‘De strijd tussen de welen niet-bevlogenen spitste zich eind jaren zeventig toe op onderwijs in eigen taal en cultuur, dat op veel lagere scholen speciaal voor Turkse en Marokkaanse kinderen was ingesteld. Dit geschiedde - en geschiedt nog - gesubsidieerd en voor een deel onder normale schooltijd. De kaaskopjes,’ vervolgt Vuijsje, ‘houden zich die uren bezig met hun typisch oud-Hollandse cultuur, in de vorm van extra taal en rekenen.’
Vermoorde Onschuld maakt aannemelijk dat goede bedoelingen op zichzelf nog geen garanties bieden. Zo zou het manifest intolerante gedrag van zogenaamde antiracisten wel eens gevaarlijker kunnen zijn, dan het vermeende racisme dat zij zeggen te bestrijden. Wanneer Nederlanders, die over onprettige ervaringen met immigranten spreken, onmiddellijk tot racisten worden bestempeld, kan dit juist een ‘grimmig omhelzen van een virulent racisme tot gevolg hebben’.
Herman Vuijsje
ronald hoeben
Vier en vijf mei stellen ieder jaar weer tientallen comités in de gelegenheid om op sluimerende gevaren te wijzen. ‘Weinig mogelijkheden blijven (in handen van de antiracisten en antifascisten) onbenut, om de gruwelen en de heldendaden van de oorlog op het hier en nu te projecteren.’ Iedere verwijzing naar de oorlog maakt verder discussiëren overbodig. Als vraagtekens gezet worden bij het ritueel slachten, valt snel de term ‘holocaust’.
De misdaad die in de titel gesuggereerd wordt, is die op de joden. Alles wat momenteel tegen de Centrumpartij of andere ‘verdachte’ personen of organisaties wordt ingebracht, voedt zich met de horror van het nazisme. De jodenvervolging wordt te pas, en vooral te onpas, gebruikt als didactisch middel voor het tijdig onderkennen van ‘herlevend racisme en fascisme’. De genocide destijds op een goeddeels uitstekend geïntegreerde minderheid heeft, aldus Vuijsje, een eind gemaakt aan een ontspannen omgaan met en onbevangen beleven van etnische verschillen.
Bij een ‘ontspannen omgaan’ denk ik onmiddellijk aan de misschien apocriefe leuze die aan de vooravond van de februaristaking op een muur zou zijn gekalkt: Blijf met jullie rotpoten van onze rotjoden af. Vuijsje zegt het nergens met zoveel woorden, maar dat hij de intimiteit van groffe etnische aanduidingen mist, is duidelijk. Dat onuitgesproken verlangen maakt dit boekje bijzonder sympathiek. Zij het soms wat naïef, waarover later meer.
Vermoorde Onschuld houdt het midden tussen een historische documentaire (over de joden), een sociologisch verslag (over het mechanisme van het schuldgevoel) en een pamflet legen de vooringenomenheid van de ‘antiracisten’. De hoofdstukken over de joden, die ongeveer de helft van het boek in beslag nemen, geven door de scherpte van detail en de volgehouden verhaallijn een oorspronkelijk beeld van ‘joods Nederland’. Al vormen zij het slotakkoord in Vermoorde Onschuld, zij zetten de toon van het boek. Vuijsje laat het subtiele en soms groffe samenspel zien van mensen die nauwelijks weet hebben van elkaars achtergronden. Tactloze opmerkingen, onhebbelijkheden, misverstanden en vooroordelen, die echter geen van allen het predikaat ‘racisme’ verdienen, of ‘antisemitisme’, al was het alleen al omdat de overgrote meerderheid van degenen die zich hier aan bezondigden nog niet in de verste verte een Endlösung vermoedden of wensten. De verhalen van de mensen over hun jeugd in het Nederland van voor 1940 zijn treurigmakend, omdat je al lezend de onschuld vermoord ziet worden.
Verhalend en beschrijvend is Herman Vuijsje het best op dreef. De eerste helft van het boek maakt door wat er over de joden op volgt, achteraf een wat rommelige indruk. Het is waarschijnlijk makkelijker om de aandacht van de lezer te boeien met honderd pagina's over één bevolkingsgroep, dan met eenzelfde aantal pagina's over achtereenvolgens: Turken, Marokkanen, Chinezen, Indo's, Surinamers en nog een paar individuele buitenlanders. Maar dit maakt Vermoorde Onschuld er niet minder leesbaar om.
Ten aanzien van Vuijsje heb ik het begrip ‘naïef’ gebruikt, misschien had ik beter ‘optimistisch’ kunnen zeggen. Joden moesten een davidster dragen om duidelijk te maken dat zij tot een ‘afwijkende’ bevolkingsgroep hoorden. Er zijn nu mensen in Nederland die zo'n toegevoegd teken niet nodig hebben. Tegenover deze mensen bestaan ongetwijfeld eigensoortige ‘risjes’ (van oorsprong Hebreeuws woord ter aanduiding van een anti-joodse gezindheid). We hoeven maar naar de getto's in de Amerikaanse steden te kijken om te zien dat een ‘colourbar’ met onschuld, noch met een ontspannen houding te doorbreken is.
‘Ik heb liever dat mijn kinderen een goed baantje vinden zonder één woord sranan tongo te spreken,’ citeert Vuijsje een Surinaamse moeder, ‘dan dat ze het vloeiend spreken en straatveger worden.’ Dat zou ik als ik haar was ook denken, maar wie weet zou haar zoon als ambtenaar van de stadsreiniging alsnog goed terecht zijn gekomen. Een straatveger heeft tenminste werk. Daarbij ga ik er bij een straatveger niet bij voorbaat van uit dat hij vijandig tegenover de maatschappij zal staan. Bij jongens die al een paar jaar werkloos zijn geweest ben ik daar niet meer zo zeker van, ook al kan ik in mijn relaties met hen het ‘laatste Hollandse taboe’ uitstekend relativeren.
■