Een gastarbeidertje in de rol van ‘de kleine prins’
Michel Tournier morrelt aan de mythe van het beeld
La goutte d'or door Michel Tournier Uitgever: Gallimard, 262 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f41,85
Rudi Wester
De grote les die Le petit prince, de blonde kleine prins van Saint-Exupéry, na veel omzwervingen geleerd heeft voordat hij zich opeens bewust wordt van zijn verantwoordelijkheid en de woestijn weer ontvliedt, is dat het wezenlijke niet met de ogen gezien kan worden. De grote les die het Noordafrikaanse gastarbeidertje Idriss, hoofdpersoon in de nieuwste roman van Michel Tournier, La goutte d'or, uiteindelijk moet leren is, dat het ware portret te zien geeft wat nog niet bestaat, ofwel dat het essentiële niet meteen zichtbaar is.
Geen toeval, deze overeenkomst tussen die onschuldige vragensteller uit de fabel van Saint-Exupéry en zijn moderne tegenhanger uit 1986 die, ontsproten aan het streng-filosofische brein van Tournier, ook veel ontmoetingen met wijzen en dwazen moet hebben voordat hij ons bewust maakt van onze verantwoordelijkheid voor mensen die uit andere streken bij ons zijn komen werken. Geen toeval, want La goutte d'or is een meesterwerk van constructie, verrassende metaforen en van een overrompelende verbeeldingskracht, kortom alle kwaliteiten die alleen bij grote schrijvers in gelijke mate aanwezig zijn.
Ook nu lukt het Tournier weer een bekende fabel zodanig te herscheppen dat er een totaal nieuwe dimensie ontstaat. Hij had dat al eerder gedaan met, onder andere, de bewerking van Robinson Crusoë's heldenverhaal in Vrijdag of het andere eiland (1967), met het sprookje van Blauwbaard in De Elzenkoning (1970) of met de mythe van het tweelingenpaar Castor en Pollux in ‘Les météores’ (1974). Dat heeft alles te maken met zijn visie op de taak van de schrijver: de mens is een ‘animal mythologique’ wiens geest voortdurend gevoed wordt door de verhalen die hij om zich heen hoort en de schrijver moet deze aanvullen en in een nieuw daglicht plaatsen. Zo blijft de mythe levend en wordt behoed voor verstarring. Voor Tournier is ook de bestaande maatschappelijke orde een mythe waaraan gemorreld moet worden en zijn opstandelingen zijn dikwijls kinderen. In La goutte d'or is deze rol toebedeeld aan de vijftienjarige schapenhoeder Idriss, aan wiens vredig bestaan in de oase Tabelbala, ten noordwesten van de Sahara, een einde komt als een blonde Franse toeriste een foto van hem neemt. Ze belooft hem het kiekje op te sturen, wat natuurlijk niet gebeurt en dan begint voor Idriss de onrust die uitmondt in een lange queeste naar zijn vastgelegd beeld, de foto, en naar de bevrijding van de invloed die dat beeld op hem uitoefent. Een beeltenis brengt immers, in het denken van veel samenlevingen, ongeluk en dat geldt ook voor Idriss.
Michel Tournier
lucien cleroue
Zonder dat hij het wist overigens, had hij eigenlijk de verlossing al in zijn zak: een gevonden gouden sieraad in de vorm van een druppel, ‘zuiver en alleen een teken, de absolute vorm die naar niets verwijst.’ Maar deze raakt hij weer kwijt bij een prostituée in Marseille, waar hij terechtgekomen is na de bekende route van alle gastarbeiders via Beni Abbès, Béchar en Oran gegaan te zijn. Het is een lange weg, en hij ontmoet de meest uiteenlopende figuren die hem iets trachten duidelijk te maken over de functie van Het Beeld. Dat klinkt wat schematisch, maar Tournier zorgt er wel voor dat het oppervlakteverhaal leest als een trein, en dat alle wijze lessen over de invloed van foto's, portretten, films en reclame (‘Het beeld is het opium van het Westen’) binnen de context van de roman geheel logisch hun plaats vinden, hoewel ze gegeven worden in volstrekt absurde situaties. Zo wordt bij voorbeeld in Béchar Idriss het hulpje van een ‘artiste photographe’ die in zijn studio aan de rand van de Sahara toeristen tegen een nep-Sahara achtergrond fotografeert. Of er rollen in de fotocabine waar hij pasfoto's laat maken voor zijn nieuwe vaderland. Frankrijk, twee foto's met baard uit, terwijl hij er geen draagt. Idriss komt er niet uit want hij heeft maar een vaag idee van zijn eigen gezicht (en wij met hem) en bovendien: ‘Het is niet aan mij om op mijn foto's te lijken. Het is mijn foto die op mij moet lijken.’