Borges en de Nederlandse literatuur
Mulisch, Meijsing, Matsier, Bernlef, Otten e tutti quanti
T. van Deel
Het is vanzelfsprekend dat een schrijver als Borges, die zoveel literatuur in zijn verhalen heeft verwerkt, op zijn beurt weer verstrooid raakt in het werk van anderen. Is dat al regel voor alle grote schrijvers, die regel gaat gezien het karakter van Borges' werk in zijn geval dubbel op: de wereldbibliotheek en het gebruik ervan heeft hij tot thema gemaakt en wie dat na hem doet die doet dat na hem.
Naar aanleiding van het verschijnen van de eerste bundel verhalen in het Nederlands, De Aleph, in 1964, schreef Kees Fens: ‘Voor de Nederlander, die met verhalen van het genre als door Borges beoefend, in zijn eigen literatuur niet wordt geconfronteerd, is Borges' werk verrassend nieuw. De enige Nederlandse auteur aan wie men bij het lezen van Borges' verhalen soms even denkt, is Harry Mulisch.’ Dat was heel juist gezien. Een paar jaar later, toen Mulisch in De verteller verteld enige toelichting gaf bij zijn boek De verteller, werd onthuld dat de ‘oude, halfblinde knecht Jorge’ die voorkomt in Het achtste zegel van dat boek, Borges is. Mulisch annoteert: ‘Groet aan Jorge Luis Borges, Argentijns schrijver. Toen in 1964 een eerste Nederlandse vertaling verscheen van zijn verhalenbundel El Aleph kwam hij naar Amsterdam, en eerbiedig hield ik hem een exemplaar voor, waarin hij met halfblinde hanepoten zijn naam schreef. Dit was de eerste en ongetwijfeld ook de laatste keer, dat ik een schrijver om zijn handtekening vroeg. Zijn werk kende ik toen al sinds een jaar of drie, en wanneer ik ooit de “schok der herkenning” heb gehad, dan was het toen ik in een boekhandel een duitse vertaling van zijn werk opsloeg - en na het lezen van drie zinnen geschrokken weer dichtsloeg: het was of ik regels van mijzelf uit een andere inkarnatie had gezien! - Toen in Amsterdam kon hij mij niet zien; maar ik zag hem.’
Mulisch herkent zijn eigen kwesties in Borges' werk - vooral natuurlijk de preoccupatie met tijd en de daarmee verbonden belangstelling voor oude wijsheidsgeschriften - en hij is dus niet zozeer een schrijver die door Borges is beïnvloed, hooguit heeft de ‘herkenning’ hem een scherper inzicht gegeven in zijn eigen problematiek.
Van de drie, Hermans, Reve, Mulisch, kon het niemand anders dan Mulisch zijn die zich aangesproken voelde door Borges. Ook in de meer dan twintig jaar nadien, waarin Borges' werk in Nederland een royale reputatie zou gaan genieten en waarin zijn belangrijkste werk in vertaling beschikbaar kwam, zijn het altijd schrijvers van een bepaalde signatuur geweest die iets in Borges hebben gezien.
Een goed voorbeeld is Doeschka Meijsing. In haar debuut, De hanen en andere verhalen, verwerkt zij in het verhaal ‘Temporis acti’ een Borgesiaanse thematiek en citeert zij de Argentijn. Dit is nog maar het begin van wat in haar werk een traditie zou worden. Ook haar roman Utopia, alleen al door de gegeven werkomstandigheden (tussen kaartenbakken met fiches), is een rechtstreekse verwijzing naar Borges. Over het thema van de aleph, dat een thema is van tijd en ruimte, zegt Meijsing in gesprek met Diepstraten het volgende, in antwoord op de vraag of het zinnetje ‘Alles heeft zich onder die trap samengetrokken’ uit De kat achterna een Borgesiaans thema is: ‘Nee, het is een thema dat voor mij persoonlijk veel betekent. Het vervelende is dat Borges het al zo uitgewerkt heeft. Dat is heel verschrikkelijk, en elke keer dat ik iets in die richting probeer zegt men dat ik als de ijverige leerling met het heldere hoofd de meester navolg.’ Ook zij legt dan uit hoe de kennismaking met Borges' werk voor haar een openbaring was, ‘één grote herkenning’ in filosofische zin.