J. Bernlef
Toen ik zondag 15 juni hoorde dat Jorge Luis Borges was overleden, reageerde ik heel anders dan toen ik in 1977, op vakantie in Italië, in een toevallig gekochte Oostenrijkse krant het doodsbericht van Vladimir Nabokov tegenkwam. Indertijd trapte ik als reactie in een plaatselijke supermarkt (toen er even niemand keek) een stapel soepblikken om, nu was het alsof ik het al wist. Bijna een déjà-vu-ervaring. Even later realiseerde ik mij dat dat eigenlijk niet zo vreemd was bij een auteur die zo veelvuldig had gezinspeeld op zijn toekomstige dood en afwezigheid. En het moet gezegd, ondanks de dikke biografie van Emir Rodriguez Monegal en de vele interviews die Borges afgaf, heb ik geen duidelijk beeld van de persoon Borges (al heb ik hem eens in levende lijve ontmoet). Borges, dat zijn zijn verhalen, zijn essays, zijn gedichten.
Ik maakte in 1962 kennis met zijn werk via een Duits pocketboekje, een keuze uit zijn verhalen: Labyrinthe. Het effect valt ongeveer te vergelijken met de eerste keer dat ik, gewapend met een snorkelapparaat, het onderwaterleven inspecteerde. In een feitelijke, bijna nonchalante stijl werden binnen het bestek van 160 bladzijden zoveel vraagtekens bij leven en literatuur geplaatst dat het mij duizelde. Dit was een ‘andere’ wereld. Het boekje stichtte een vruchtbare verwarring, die gelukkig tot op de dag van vandaag voortduurt.
camilla van zuylen
Men heeft geprobeerd de denkwereld - want dat is het oeuvre van Borges in de eerste plaats - te etiketteren. Hij zou een platonist zijn. Of een idealist. Of zelfs een gelovige agnost. Voor mij was Borges in de eerste plaats een speler. Een speler met ideeën, filosofieën, esthetische mogelijkheden. Hij was iemand voor wie de werkelijkheid niet meer was dan een gerealiseerde mogelijkheid, die hem daarom voortdurend op gedachten bracht hoe ze er ook uit had kunnen zien. Vooral in zijn verhalen lukt het hem herhaaldelijk de lezer de suggestie te geven dat ook hij niet meer dan een toevallig (of met voorbedachte rade, die twee begrippen zijn voor Borges twee kanten van dezelfde medaille) gerealiseerde mogelijkheid is. De esthetische werkelijkheid van Borges' verhalen is van een grote transparantie.
Zo bekeek Borges ook de literatuur. Zij was niet meer dan een verzameling gerealiseerde mogelijkheden. Erdoorheen schemerden de niet gerealiseerde boeken in een denkbeeldige bibliotheek die samenviel met het universum. Schrijvers waren in zijn ogen niet veel meer dan werktuigen in een veld van betrekkingen dat de wereldliteratuur voor Borges was, een terrein dat niet af te bakenen viel in historische overzichten, omdat ieder nieuw boek het hele literaire verleden wijzigde. Een schrijver was voor Borges niet alleen iemand die schrijft, maar ook iemand die ‘geschreven wordt’. Door de traditie waarin hij zich beweegt en door de idee dat er meer werkelijkheden en dus ook literaturen mogelijk zijn. Inlijving in mystieke kringen heeft Borges ondertussen altijd met milde ironie van de hand gewezen. Hij noemde zichzelf een agnost, maar vroeg God daar wel vergeving om. Het benoemen van het goddelijke kwam hem als een godslasterlijke bezigheid voor.
Jorge Luis Borges op bezoek bij Uitgeverij De Bezige Bij in 1962 V.l.n.r.: Borges, Bert Schierbeek, J. Bernlef, ?, L.Th. Lehmann, Simon Vinkenoog (op de rug gezien)
eddy posthuma de boer
Zijn houding tegenover de literaire traditie had Borges, zoals hij in een van zijn essays vermeldt, ontleend aan de ideeën zoals T.S. Eliot die ontvouwde in zijn essay ‘Tradition and the individual talent’. In de meeste vernieuwingen zag Borges niets dan variaties op oude thema's. De onderwerpen van de literatuur waren volgens
Als de wereldgeschiedenis niet bestaat uit enkele telkens terugkerende centrale metaforen, dan toch in ieder geval het werk van Borges. Zijn essays zijn onderzoekingen van die metaforen, die zijn werk uitmaken; of dat van zijn voorgangers. Want als Borges Kafka van voorlopers voorziet, werkt hij aan zijn eigen genealogie. Het zijn misschien die metaforen zèlf, veeleer dan de platoonspantheïstische traditie waaruit ze voortgekomen zijn, die bij Borges zo'n grote kracht hebben. Bij hem zijn het verbeeldingen van een filosofie die geen aanspraak laten gelden op waarheid, maar alleen op zeggingskracht. Literatuur is het gebied waar filosofieën niet zozeer gelijk krijgen (dat krijgen ze nergens) als wel hun levenvatbaarheid tonen. Nicolaas Matsier, De Revisor 6/1980
Borges beperkt, de uitwerkingen ervan onbeperkt, misschien zelfs wel oneindig. Samen met zijn vriend Adolfo Bioy Casares kon hij dan ook meesterlijk de draak steken met de twintigste-eeuwse vernieuwingsdrift, zoals in het boekje Kronieken van Bustos Domecq, dat in 1971 in het Nederlands verscheen en dat, gezien de huidige situatie op het gebied van de beeldende kunst, dringend aan herdruk toe is.
Borges noemde zichzelf, literair en politiek, een conservatief. Dat was hij in zekere zin ook. Zijn belezenheid hield ergens bij Joyce op. Politiek hield hij zich afzijdig in een tijd waarin andere schrijvers hun stem verhieven. Voor de toevallige passant Borges waren zelfs de ergste dictaturen van voorbijgaande aard. Dat is een aanvechtbaar standpunt. Maar zijn conservatisme is voor de moderne literatuur van eminent belang geweest omdat Borges liet zien hoe je als ongelovige toch aansluiting kon vinden bij het mythisch en religieus erfgoed van onze beschaving dat door de positivisten hoonlachend van de tafel leek te zijn geveegd.