Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Venetië, een spiegel door Jules Vuillemin Vertaling: Hanna Stouten Uitgever: Kwadraat, 97 p., f17,90Geerten MeijsingOver Venetië is alles al gezegd, geschreven, geschilderd, verfilmd en vertoond. Aan de stad of haar geschiedenis, haar ondergang of verloedering, wordt daardoor niets toegevoegd behalve dit idee: dat al die woorden, schilderingen en plaatjes te zamen een soort meta-stad vormen, een wildgroei van beweringen, clichés, poëtische impressies en voorgebakken herinneringen die over de echte stad heen zijn gewoekerd en een mythe hebben gesteld in plaats van de teloorgegane republiek. De echte stad zinkt, vervalt, loopt leeg, maar deze meta-stad groeit nog steeds, immer glanzender, dubbelzinniger, onheilspellender en onwaarschijnlijker. Venetië is niet louter een standaardonderwerp om over of vandaan te schrijven; het is zijn eigen genre geworden. Zo is het mogelijk dat er Venetiaanse brieven gepubliceerd worden die in het geheel niet in die stad geschreven zijn of erover handelen, en dat een boek als het onderhavige de titel Le Miroir de Venise draagt, hoewel er niet meer dan een handvol verwijzingen naar de stad in voorkomen. Als ons dan bovendien verteld wordt dat onze ‘reisleider’ heel zwakke ogen heeft, zich tastend voortbeweegt over de ongelijke treden van de bruggetjes (ongelijk herinnert meteen aan Proust, die aan de ongelijkheid van het Venetiaanse plaveisel herinnerd werd door een ongelijke tegel op de binnenplaats van Hôtel Guermantes, waardoor het mechanisme van zijn geheugen begon te draaien), knippert tegen het felle licht, dan is de voorstelling bijna emblematisch en kunt u mijn enthousiasme gemakkelijk begrijpen. De abstractste beoefening van dit genre is het meest zuiver op de graat! Als dit korte, uitmuntend vertaalde geschrift, dat ik liever geen boek noem omdat het eerder een statische uitsnede uit een continuüm van gedachten lijkt (dramatisch bijeengehouden door de clausen ‘Ik ben weer in Venetië’, aan het begin, en ‘Ik zal zeggen: “De maand oktober heb ik in Venetië doorgebracht”’, aan het eind), dan niet over die stad gaat, waarover dan wel? Hoofdstuktitels als ‘Herinneringen’, ‘Bespiegelingen’, ‘Woorden’, en ‘Nocturne’, allemaal begrippen die Venetiaans zijn in abstracte zin, mogen een goede indicatie geven. Hetgeen de filosoof zich herinnert zijn niet zijn herinneringen aan eerdere bezoeken, maar de bijbehorende emoties van die herinneringen, die hij niet meer kan voelen. ‘Je herkent de dingen maar je zou willen herinneren hoe het de vorige keer met je ziel was.’ Maar bij het zich naar binnen keren om zijn levensgeschiedenis (althans die van de ontwikkeling van zijn ideeën en zijn smaak) onder woorden te brengen of te verstaan, raakt die levensgeschiedenis in de war, en van elke continuïteit ontdaan: innerlijke ervaring bestaat niet, is een van zijn voorlopige conclusies. Waarop hij ons tracteert zijn brokstukken van herinnering, in gang gezet en weer afgekapt, fragmenten, facetten met verschillende lichtinval. Met een heldere mildheid die bij het jaargetijde van de herfst en de vroege schemering van het mensenleven past, vergast de schrijver ons onbeschaamd op alle clichés en gemeenplaatsen die bij water, tij, brekend licht, de ziel als een bootje, et cetera, horen: natuurlijk is de stad een theater, onderscheidt hij daarin het clair-obscur van de schilders, de coulissen in de schaduwen, zijn de woorden als een labyrint, heeft de tijd een waas over het gecraqueleerd doek gelegd, hoort hij de echo, buigt hij zich voorover naar zijn eigen spiegelbeeld - ongestraft bespeelt hij het hele klavier van de oermythe waarvoor Venetië de schema's biedt. Daarbij hanteert hij vaak een toon die zo uit de Griekse anthologie of uit Horatius lijkt ontsnapt; door de formulering geeft hij zijn beweringen een pseudo-klassiek aplomb mee, terwijl de achterliggende gedachtengang uit de wereld van het existentialisme, de teken- en communicatieleer, en soms ook een beetje uit de softe sector stamt, een amalgaam dat misschien wel kenmerkend is voor de moderne intellectueel, die dan ook heel wat van zijn gading zal vinden in de potpourri. Toch spreekt deze formule, door de be- Vervolg op pagina 19 |
|