Opmerkelijke opstellen
Ten Braven
Nu heb ik werkelijk een bijzonder vermakelijk boek gelezen! Het is in dit blad al besproken, maar ik was er nog niet eerder aan toegekomen. Het gaat om een bundel waarin een stuk of twaalf uitblinkers in de literatuurwetenschap zich gezamenlijk en met succes inspannen om hun eigen vak te ondergraven. Het is alsof de stedelijke overheid twaalf gerenommeerde architecten had uitgenodigd nu eens hun gebundelde krachten te steken in de bouw van één gemeenschappelijk paleis: de ingenieuze bouwtekeningen worden uitgevoerd en het gebouw stort met welluidend geraas in elkaar.
Waar hebben we het over?: over Vormen van literatuurwetenschap.
De volijverige Rien Segers, die al menige bundel boeiende artikelen op zijn vakgebied (de ALW) bij elkaar heeft geredigeerd, vroeg de beste vertegenwoordigers van de verschillende richtingen aan onze literaire faculteiten elk voor zich de tanden te zetten in hetzelfde verhaal (van Hermans) en zo een demonstratie te geven van wat er met hun specialisme te bereiken valt.
De inzet van deze spectaculaire onderneming was dus, na te gaan of de diverse gereedschappen die in tal van literaire laboratoria zijn ontwikkeld en die elk voor zich pretendeert het voornaamste over een werk van letterkunde aan het licht te brengen, elkaar zouden steunen, aanvullen of ontkrachten.
Met open ogen zijn Segers adjudanten deze geduchte krachtproef aangegaan. De beste kenners van formalisme, semiotiek of new criticism, en vermaarde narratologen, structuralisten of deconstructivisten hebben zich hals over kop op ‘Het lek in de eeuwigheid’ gestort en trachtten vast te stellen welke betekenis ze er met hun blinkend instrumentarium aan konden ontfutselen.
Nu staat het voor mij vast dat een interpretatie altijd minstens voor de helft afhankelijk is van degeen die interpreteert. Wie veel van gebak houdt, zal een verhaal dat zich in een taartjeswinkel afspeelt nu eenmaal anders ondergaan dan de directrice van een vermageringsinstituut. Alle pogingen om één bepaalde betekenis van een roman of gedicht keihard te bewijzen moeten dus schipbreuk lijden.
Zo heb ik eens in een dikke bundel over het werk van Dèr Mouw gretig een bijdrage gelezen waarin één sonnet - over die imker met zijn bijenzwerm - grondig uit de doeken werd gedaan. De Adwaitist in kwestie deed heldhaftig zijn best een rigoureus systeem van tekstverklaring op het gedicht los te laten: op basis van in het buitenland ontwikkelde concepten werd de tekst via een proces van explicatie (a), elucidatie (b) en integratie (c) geleidelijk opengelegd, tot de boodschap er automatisch uitrolde. Maar als je door de sjieke terminologie heen keek, bleek het erop neer te komen dat eerst de moeilijke woorden werden verklaard (a), vervolgens de zinnen werden geparafraseerd (b), waarna de hele tekst kort werd samengevat (c). Kortom, precies wat iedere schooljongen spontaan zou doen als hij voor de klas een gedichtje moest uitleggen.
Iets vergelijkbaars is in Segers' bundel aan de hand. Prachtige theoretische bergen worden in ieder hoofdstuk opgeworpen om vervolgens in de toepassing met grote regelmaat een muis te baren.
Een paar voorbeelden: het Russische formalisme onderzoekt vooral de kunstgrepen in de manier waarop een verhaal verteld wordt en vraagt dan naar de functie daarvan. De procédés bij Hermans blijken de lezer telkens voor raadsels te stellen en die geheimzinnigheid van de vertelstijl wordt dan uitgelegd als symbolisch voor de inhoud: ook de personages begrijpen niet goed wat er met hen gebeurt en verkeren blijkbaar in ‘geestelijke en emotionele verwarring’!
Als we een dergelijke uitlegkunde serieus namen, zouden we er voortaan van uit moeten gaan dat in verhalen die helder en logisch zijn gecomponeerd de hoofdpersonen nooit verward en onzeker kunnen zijn. Die gepropageerde samenhang tussen inhoud en vorm is een onbewijsbare premisse van heb ik jou daar.
Het Tsjechoslowaakse structuralisme kijkt vooral naar de manier waarop de onderdelen samen het esthetisch geheel opbouwen. Er zou altijd een of ander onderdeel in een tekst ‘dominant’ zijn en daar is de rest dan omheen gegroepeerd. In dit geval blijkt die tekstdominante, na ‘grondige lectuur’, de tijd te zijn; althans het gebrek aan tijd. De tijd immers verhindert de verhaalfiguren elkaar te bereiken. En inderdaad heeft de vrouwelijke hoofdpersoon Didine in het begin te weinig geld bij zich om haar vader behoorlijk op te bellen. En geldgebrek is nu eenmaal tijdgebrek in een telefooncel. Ook heeft haar man later in het verhaal er last van dat het licht in zijn gang maar drie minuten blijft branden tot hij weer op de knop drukt. Kortom: ‘De globale structuur wordt door de tijdsfactor beheerst.’
Het hoofdstuk ‘New Criticism’ leert ons dat Hermans' mensen stuurloos rondwaren te midden van misverstanden (het verhaal stamt uit de bundel Moedwil en misverstand). Ook hier een samenvatting van de tekst waarvoor je volgens mij niet lang en intensief hoeft te studeren.
De literatuurpsychologie laat vervolgens zien dat Didine aan een Oedipuscomplex lijdt en zo bieden ook de andere benaderingen via hun eigen open deuren zicht op wat voor hen de voornaamste motieven zijn in de tekst.
Natuurlijk zijn al deze scribenten slim en belezen genoeg om op een intelligente manier op het verhaal van Hermans in te gaan (behalve de literatuursocioloog Verdaasdonk die immers vindt dat er aan de universiteit helemaal niet gelezen dient te worden, maar daarover een volgende keer); wat de bundeling echter ongewild (?) onthult, is dat iedere leeswijze zijn eigen resultaat oplevert - net als het lezen van iedere ongeschoolde leek.
Een hele troost voor de simpele literatuurgenieters onder ons! En voor de literatuurstudent moet Segers' bundel onverwijld als verplichte lectuur worden voorgeschreven. Opdat zij vertrouwd raken met het principe van ‘bien du bruit pour une omelette au lard’ (zoals Des Barreaux zei toen hij op een vrijdag tegen de regels een omelet met spek at en een enorme donderslag hoorde die hij als waarschuwing opvatte).