aan waarop ik de ‘Hollandsheid’, in de ruimste betekenis van het woord, van mij afschudde en mij in het onbekende waagde, juist met alle wisselvalligheden van dien. Reizen had in mijn geval ook altijd met verliefdheid en erotiek te maken. Ik kan van vreemde landschappen, dorpen en steden genieten, mij erin verliezen, maar van alle levensverschijnselen ben ik altijd het meest gesteld geweest op ‘de vrouw’: als verschijning en openbaring, de adorabele tegenvoetster van een al of niet rechtgeaarde man. In het verre land en in het onbekende of slechts oppervlakkig vertrouwde taalgebied kregen meisjes en vrouwen voor mij een toegevoegde kwaliteit, waarin het droomachtige karakter van mijn verplaatsing werd samengevat en verheven, al besefte ik maar al te goed, en niet altijd tot mijn voldoening, dat die toevoeging in mijzelf school en mij moest troosten voor de terughouding, de ongenaakbaarheid veelal van schepselen die onder een andere hemel waren geboren en getogen dan de onze. Voor zijn kus is, was althans in mijn tijd, de reiziger op het bordeel aangewezen. Maar afgezien daarvan waren mij, omdat mijn hartstocht ook in mijn oog is gelegen, zelfs in het vreemde land momenten van geluk beschoren die ik niet had willen missen.
Ik herinner mij nog altijd de vrouw die ik tijdens mijn eerste bezoek aan Italië, vijfendertig jaar geleden, op het balkon van het stadhuis te Gubbio zag staan, waar zij een processie gadesloeg, evenals ik, zij het dat ik mij, ongezien door haar, in de zich op het domplein verdringende menigte bevond. En ik voelde mij uitverkozen toen ik in de kathedraal te Lucca een waarschijnlijk Spaanse of Zuidamerikaanse jonge vrouw zag neerknielen en opstaan, een van die vrouwen zoals ze in romans uit de vorige eeuw voorkomen en voor wier beschrijving alleen clichés toereikend zijn (‘ravenzwart haar’, ‘olijfkleurige huid’ enzovoort), zonder dat daardoor aan hun schoonheid afbreuk wordt gedaan. In mijn jeugd zag ik zo'n vrouw voor het eerst, in een liggende houding op een Egyptisch sigarettendoosje afgebeeld. Ik herkende in haar onmiddellijk een van de legendarische vrouwen uit het Oude Testament.
Een enkele keer is het vreemde land voor mij een erotische toetssteen geweest, het verblijf in die verte een extreme manier om orde te scheppen in gevoelens van amoureuze aard die mij in het vaderland langduriger zouden hebben beziggehouden en waarschijnlijk in verwarring gebracht. Een kwart eeuw geleden werd ik in Berlijn verliefd op een Duits meisje, de dochter van een beroepsofficier die op de dag waarop de Tweede Wereldoorlog uitbrak op een weinig eervolle wijze aan longontsteking was overleden. Mijn Duitse haatte haar afkomst, misschien omdat zij een Poolse achternaam had en haar eergevoel naar een duister verleden had verhuisd. Met haar bracht ik een maand in Lerici, alweer Italië, door. Samen ondergingen wij een versneld proces van verloving en huwelijk zonder dat dat een wettelijk beslag kreeg. De verliefdheid werd bevredigd, hoewel gelukkig niet totdat het moment van uitputting was bereikt. Boosheid vlamde op, al na een week. Verzoening deed haar heilzame werk. Uit overdrijving ontstond vertrouwelijkheid, uit opwinding een vriendelijk soort scherts. Toen ik in Parijs, waar zij het grootste deel van het jaar verbleef, op het Gare du Nord afscheid van haar nam, zij een beetje verongelijkt op de gekunstelde manier waarmee ik mij had verzoend nadat ik mij er eerst aan had geërgerd, ik blij omdat ik weer naar mijn beminden in Amsterdam terugkeerde, waren wij vrienden geworden die elkaar daarna, omdat wij uiteenlopende domicilies hadden, nog maar zelden zagen.
■