Mijn leerjaren
Gerben Hellinga
In het begin van de jaren vijftig viel er voor een vijftienjarige scholier weinig anders te doen dan sporten, blokken en af en toe een fuifje. Was je ondernemend van aard dan kon je alleen maar door de stad zwerven. De meeste vrije tijd bracht ik op straat door, tot op een dag ook Amsterdam te klein voor me werd. Dat was toen ik voor de tweede keer van een middelbare school werd weggestuurd.
Mijn hooggeleerde pa, die als geen ander begreep dat ik ongeschikt was voor een academische loopbaan maar niet wist waar ik dan wel voor deugde, was terecht bang dat ik naar het vreemdelingenlegioen zou verdwijnen. Uiteindelijk kwam ik bij een psychiater terecht, door wiens interventie de deur naar de vrijheid voor mij werd opengezet. Ik hoefde niet weg te lopen, ik mocht gaan.
Eerst zat ik nog een jaar op een vrije school in Engeland, waar ik leerde vrijen en Shakespeare in het Engels las. Vervolgens kwam ik op een academie in Brussel terecht, waar ik me zou gaan bekwamen in het ontwerpen van toneeldecors, maar dat bleek een cursus veredeld fröbelen te zijn die mij maar matig kon boeien. In mijn Brusselse zolderkamertje leerde ik voor het eerst de eenzaamheid in den vreemde kennen en ik liep weer veel op straat. Ik sprak nu redelijk Frans en het lag voor de hand om vervolgens naar Parijs te gaan, maar door een wonderlijke ingreep van het lot kwam ik in Wenen terecht, waar ik in het Engels toelatingsexamen deed voor de toneelschool en tot mijn verbazing werd aangenomen, op voorwaarde dat ik binnen een jaar bühnenfähiges Deutsch zou spreken.
Op de dag dat ik in Wenen aankwam brak de Hongaarse opstand uit. De Russen waren nog maar kort geleden uit Oostenrijk vertrokken en in de Weense wijnkelders likten de nazi's hun wonden. Overal kwam je antisemitisme en xenofobie tegen. Als krompratende buitenlander werd ik vaak voor een Hongaar gehouden, zo kwam ik te weten wat discriminatie is. Ik leerde het fascistoïde type herkennen dat ik later overal waar ik kwam zou tegenkomen.
In Wenen studeerde ik zelfs af. Op zwemmen A na is dat het enige diploma dat ik ooit het gehaald. Er werden mij banen aangeboden. Ik kon als regie-assistent in Wenen blijven of naar Hamburg of Keulen gaan. Maar een regie-assistent moest eerst een paar jaar asbakken legen en koffiekoppen vullen. Als je dat nou maar vlijtig deed kreeg je ook wel eens een regietje toegeschoven. Mij trok dat niet aan. Achteraf kan ik zien dat ik daar niet was om carrière te maken maar om te leren.
Het lot bracht me nu naar het Berlijn van vóór de Muur, waar niemand mij kende en niemand op me zat te wachten. Daar leerde ik wat armoede is. Ik probeerde tevergeefs als filmacteur aan de slag te komen, assisteerde in het Brecht-theater in Oost-Berlijn, liep weer op straat en bracht veel tijd in bibliotheken door.
Tenslotte belandde ik in New York als begeleider van een fotomodel. Zij verdiende veel geld en ik deed de boodschappen. Ook zat ik er in de Actor's Studio aan de voeten van Lee Strasberg, de goeroe van het zogenaamde method acting. Ik zat veel in de Public Library en trok weer de straat op. Heel Manhattan doorkruiste ik te voet en 's avonds ging ik naar decadente party's bij beroemde jetsetters.
Zeven jaar na mijn vertrek, in het begin van de jaren zestig, keerde ik terug naar Nederland en presenteerde me bij de vaderlandse toneeldirecteuren, maar die zaten bepaald niet te wachten op een wijsneus die uit het buitenland kwam. Uiteindelijk mocht ik ergens als regie-assistent aan het werk en moest ik doen wat ik al die jaren had weten te vermijden: koffie aanslepen voor middelmatige regisseurs.
Achteraf beschouwd maakte ook dat ene jaartje op de Nederlandse planken nog deel uit van mijn grand tour, want het was de laatste bittere ervaring die ik nodig had. Ik nam ontslag en schreef mijn eerste thriller.
■