Tot in het derde en vierde geslacht
De verwerking van historisch materiaal
1940-1945: Onverwerkt verleden? Onder redactie van D. Barnouw, M. de Keizer en G. van der Stroom Uitgever: Hes, 197 p., f29,50
Bron en publikatie Onder redactie van K. Kooijmans e.a. Uitgever: Bureau der RVG, 312 p., f45,-
Bert Zeeman
Vorig jaar organiseerde het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) ter gelegenheid van zijn veertigjarig bestaan een prestigieus symposium met als thema ‘Onverwerkt verleden?’. Gedurende twee dagen werden de vele facetten van de (niet-)verwerking van ons oorlogsverleden belicht vanuit de wetenschap en de praktijk. Vanwege de grote publieke belangstelling moest de oorspronkelijk afgehuurde ruimte van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen ingeruild worden voor de monumentale Nieuwe Kerk te Amsterdam. Twee weken later organiseerde het eveneens jubilerende Bureau der Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis (RVG) in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage ook een symposium. Ter gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van het Bureau vond onder de titel ‘Bron en publikatie’ een door vakgenoten goed bezochte bijeenkomst plaats over de toekomst van de RVG en haar Bureau.
Ondanks de totaal verschillende aard van de werkzaamheden van RIOD en RVG, hadden de door hen georganiseerde symposia wel degelijk een belangrijk punt van overeenkomst. Centraal stond namelijk bij beide de verwerking van het verleden. Bij het symposium van het RIOD ging het met name om de (materiële en geestelijke) verwerking van de ervaringen uit en de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog door de Nederlandse samenleving. Bij het RVG-symposium concentreerde men zich op de (ambachtelijke) verwerking van historische bronnen tot voor een ieder toegankelijke publikaties en de gevolgen die hiervoor uit de toenemende hoeveelheid materiaal en de technologische vooruitgang zullen voortvloeien.
Van beide symposia is enige tijd geleden de bijbehorende bundel verschenen en dat feit op zich is een compliment waard. Waar de tijdsduur tussen symposium en publikatie van de voordrachten vaak de twee jaar overschrijdt, is deze snelle publikatie een ware verademing en een teken dat het best kán. Beide bundels blinken daarnaast uit door een vrijwel foutloze presentatie, een fraaie uitvoering en zeer geslaagde boekomslagen van respectievelijk Dick Elffers en Hannie Pijnappels. Zowel de drukkerijen als de organisatoren van de symposia kunnen met hun produkt tevreden zijn.
De inleider van het RIOD-symposium, de Nijmeegse hoogleraar Manning, zette al onmiddellijk enige kanttekeningen bij het verwerken. In hoeverre, zo stelde hij, is een samenleving, ‘de Nederlandse samenleving’, in staat tot verwerking van ervaringen? Is deze verwerking meetbaar, en zo ja, wat zijn dan de meetinstrumenten? Moeten we niet eerder spreken van de verwerking van het verleden door bepaalde groepen in de samenleving? Terecht merkte Manning derhalve op dat het thema van het symposium ‘eerder dóórwerking dan verwerking’ impliceerde. In praktisch alle gebundelde symposiumbijdragen zijn deze twee elementen, doorwerking en verwerking, in meerdere of mindere mate terug te vinden.
Het element van verwerking komt met name tot uiting in de bijdragen over de psychische verwerking van oorlogservaringen door bepaalde bevolkingsgroepen en de verwerking van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse literatuur. Ten aanzien van de psychische verwerking wijzen de zenuwarts De Wind en zijn collega Musaph enerzijds nogmaals op de geweldig diepe en langdurige psychische wonden die de bezettingstijd bij bepaalde bevolkingsgroepen heeft nagelaten. Freud en bijbel geven het samen kernachtig weer: ‘In het onbewuste gaat niets verloren’ en ‘tot in het derde en vierde geslacht’. Anderzijds benadrukken zij de geweldige veerkracht waarover deze mensen bleken en blijken te beschikken. Musaph verklaart bijvoorbeeld het grote aantal joden in vooraanstaande posities in allerlei emancipatiebewegingen uit hun oorlogsverleden. Juist zij weten wat het is gediscrimineerd te worden.
De literatuurhistoricus Anbeek schetst in zijn bijdrage de onverflauwde verwerking van de oorlog in onze literatuur. Onverflauwd, maar met een verschuivende focus. Van heroïsche afbeelding van het verzet in de eerste naoorlogse jaren via ironische tegenbeelden (Pastorale 1943!) en het trekken van conclusies uit ‘de oorlog’ naar het stellen van de schuldvraag met als onbetwist hoogtepunt De aanslag van Harry Mulisch. Zijn co-referent W.F. Hermans voegt daar nog een interessante observatie aan toe: dat er in Nederland over de oorlog hoofdzakelijk slachtofferen geen soldatenromans verschenen zijn, verklaart hij uit de geografische situatie van Nederland in verhouding tot de draagwijdte van vijandelijke wapens. Nederland was als het ware voorbestemd tot slachtofferliteratuur; de Verenigde Staten daarentegen tot soldatenromans.
Wie te veel omarmt, houdt niets vast
grandville