Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
De zee van vroeger door Jan Brokken Uitgever: De Arbeiderspers, 170 p., f29,50Diny Schouten‘Herkomst is een produkt van je fantasie,’ denkt de hoofdpersoon in ‘Olga en het oosten’, een van de zeven verhalen die Jan Brokken bundelde tot zijn tweede boek, De zee van vroeger. De ik-verteller, die in het eerste verhaal Boris heet en in het tweede verhaal Andrej, maar die in de overige verhalen naamloos blijft, is herkenbaar als steeds dezelfde oer-Hollandse domineeszoon uit Portland, een plaatsnaam die zo authentiek klinkt dat het me verbaasde hem niet in de atlas aan te treffen. Het is hetzelfde Portland (volgens aanwijzingen uit het boek te lokaliseren tussen Rotterdam en Zeeland), dat het decor vormt van Brokkens debuut, de psychologische roman met thrillerkwaliteiten De provincie (1984). De titel van dat boek was onmiskenbaar bedoeld als een aanklacht; het verhaal gaat behalve over een bloedwraak in oudtestamentische sfeer over het verstikkende klimaat van een gelovige, Zuidhollandse dorpsgemeenschap, waarvan drie vrienden, voormalige hbs-kameraden, elk op eigen wijze slachtoffer worden. Hun provinciale afkomst betekent voor hen zoiets als een veroordeling tot levenslang elders niet voor vol te worden aangezien, terwijl het blijk geven van intellectuele aspiraties voor eeuwig het wantrouwen der dorpelingen jegens hen veroorzaakt. Ballingen. Een vergelijkbaar probleem speelt in Brokkens verhalen uit De zee van vroeger. Het rivierlandschap, de polders, de dijken, de grijze, Ruysdaelse luchten en een dorp ‘dat alles ziet’, ervaart de ik-figuur als wezensvreemd aan zijn karakter. Zijn verbeelding over een wat exotischer afkomst vindt voedsel in de Indische jaren van zijn ouders: in de baboe, de chauffeur, de tuinman en de kok die aan het koloniale verleden van zijn ouders allure gaven. Allure waarvan hijzelf wreed werd afgesneden. Het eerste verhaal, het titelverhaal ‘De zee van vroeger’, gaat over de repatriëring per aftands troepenschip. Voor de zoon vormt die reis zijn eerste herinnering, en hij wordt beschreven als een verdrijving uit het paradijs, met aankomst in de hel: de verkoolde vlakte in het hart van het gebombardeerde Rotterdam. Die eerste herinnering, een paar blikken slechts op het blauw van de ‘zee van vroeger’ en het achter de horizon verdwijnende Celebes, ‘het eiland waar ik geboren was’, wordt in het verhaal ‘Olga en het oosten’ weerspiegeld in de eerste herinnering van zijn moeder. Zij was vier toen haar ouders het revolutionaire Rusland ontvluchtten. De treinreis van Petersburg naar Berlijn snijdt háár af van een luisterrijk verleden. | |
GeestverschijningDie moeder is de ‘Olga’ (voluit: Olga Petrovna Dermentova), uit ‘Olga en het oosten’. Onder dezelfde naam, met identieke biografische gegevens, komt ze voor in vijf van de zes overige verhalen: als balling, die krampachtig probeert zich aan te passen aan de zeden en gewoonten van Portland. Dat ze zich door haar kinderen ‘Olga’ laat noemen is de enige buitenissigheid die ze zich veroorlooft. Haar zoon portretteert haar liefdevol, met voelbare trots op haar beurtelings ‘Latijns’ en ‘Slavisch’ genoemde gevoeligheid en muzikaliteit. Ook met de schaamte en teleurstelling die hem als puber vervulde: hoe zij zich aanstelde in het bovenal gewóón te willen zijn, de rol speelde van de voorbeeldige domineesvrouw van de Portlandse pastorie, bang voor wat de mensen zouden kunnen zeggen, tweemaal zondags ter kerke gaand, ervoor wakend dat het kerkkoor geen Mozart zong en zwijgzaam over haar verleden, uit angst dat haar zoons niet gewóón zouden worden. Het zijn de plekken van háár verzwegen geschiedenis, het prerevolutionaire Leningrad en het vooroorlogse Makassar, waarlangs haar zoon een spoor terug wil vinden en zich een kleurrijke herkomst fantaseert. Zijn reizen naar de historische plekken leveren stof voor een uitstekend verhaal in de beste Friedericy-traditie over een op Makassar achtergebleven, zonderling geworden koloniaal (‘Het huis acher de wereld’), plus, in ‘Olga en het oosten’, een passage over Leningrad die de impact heeft van een ongemeen scherpe foto. Als pogingen om de witte plekken in Olga's verleden te kunnen invullen zijn het nutteloze ondernemingen: bedevaarten naar plaatsen die niet meer bestaan. ‘Met dat prachtige Rusland van onze jeugd is het als met de houten trottoirs van onze jeugd gegaan, in twee winters waren ze opgestookt,’ hoort hij een jeugdvriend van zijn moeder tegen haar zeggen. Diezelfde oude, wijze man streelt zijn ijdelheid met de opmerking: ‘Als je goed nadenkt, is ieder die het compromis niet aanvaardt, die à tort et à travers zijn eigen weg zoekt, een balling.’ De zoon vindt er de bevestiging in van zijn opstandigheid tegen zijn moeder (‘Mijn manier, vermoed ik, om haar te behagen’). Het aardige is dan, dat hijzelf zijn zucht naar ballingschap en interessanterigheid in diskrediet brengt door er een zelfcorrigerend commentaar aan toe te voegen: ‘Zo was het. Of eerder: zo wilde ik dat het was.’ Er is meer charme in Brokkens verhalen. Die is te vinden in de beschrijving van een plompe, maffe nicht die lijdt aan een deerniswekkende Rusland-liefde (‘Het ballingenhotel’), en een met evenveel deernis beschreven Amerikaanse vrouw, zijn reisgezelschap tijdens een zesdaagse treinreis in de Trans-Mongolië-Express (het verhaal ‘Treinen op de maan’). Ook in dat verhaal figureert Olga, al is die inmiddels gestorven. Als geestverschijning met goede raadgevingen ‘voor onderweg’ vind ik haar nogal bedacht. Het lijkt ook een produkt van fantasie te zijn dat ze een paar uur voor haar dood Schumanns eerste kinderscène speelde, ‘Von fremden Völkern und Menschen’. Maar dat past natuurlijk wel heel mooi bij haar ballingenstatus, en ook bij een kinderherinnering uit een ander verhaal: ‘Als iemand aan me vroeg wat ik later wilde worden, zei ik steevast: schrijver. De vraag die daar meestal op volgde was: maar waarover wil je dan schrijven? Ik had mijn antwoord klaar: “Over rare mensen”. Raar? “Nou ja, vreemde mensen.”’ Toch is in de bundel het eigene steeds nét ietsje mooier dan het vreemde. De ‘gedroomde autobiografie’, inclusief Russisch en Indisch cachet, leggen het wat mij betreft af tegen de autheniek-Hollandse ‘kinderscènes’. Details als uit het verhaal ‘Het laatste oordeel’, waarin zijn vader, de dominee, zich op de plee verstopt om zich ongestoord te kunnen overgeven aan zijn passie: lezen, maakten op mij meer indruk dan de gissingen naar het verdwenen (en tenslotte ook voor Olga schimmige) Petersburgse grootvaderlijke huis. Die tuinders, die in hun angstaanjagende ‘bromfietsjassen’ zich aan de achterdeur van de pastorie komen beklagen over dominees drankzucht en verkeerde gewoonte om vanaf de kansel heidense dichters voor te dragen, zijn vermoedelijk geen produkten van fantasie. Aan hun onvergetelijke grimmigheid is te zien dat er geen enkele reden is waarom Brokken zich voor zijn land van herkomst zou hoeven te schamen. ■ |
|