Shakespeare als provinciale hereboer
Aanvechtbare studie van Germaine Greer
Shakespeare door Germaine Greer Uitgever: Oxford University Press in de serie Past Masters, 145 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f23,70
Peter Verstegen
In de serie Past Masters van de Oxford University Press, waarin studies zijn gewijd aan zo uiteenlopende grootheden als Boeddha, von Clausewitz, Homerus, Macchiavelli en Pascal, ontbrak tot dusver een deeltje Shakespeare en in die lacune is nu voorzien door Germaine Greer. Op het eerste gezicht lijkt het misschien niet voor de hand te liggen de geruchtmakende feministe daarvoor te vragen, maar Ms. Greer is jarenlang docente Engelse literatuur geweest aan diverse universiteiten en ze wijdde destijds haar proefschrift aan de huwelijksmoraal bij Shakespeare (The Ethic of Love and Marriage in Shakespeare's Early Comedies, Cambridge 1967).
Shakespeare was als achttienjarige getrouwd en woonde het grootste deel van zijn leven gescheiden van zijn vrouw, die vermoedelijk analfabeet was. In zijn testament liet hij haar ‘my second-best bed’ na, ‘with all the furniture’ (wat in dit verband betekent ‘met al het beddegoed’). Germaine Greer wil er niet aan dat dit zou kunnen wijzen op een minder geslaagd huwelijk en zegt: ‘Shakespeare's laconic stipulation may have been his way of ensuring that in the division of his property, she kept the bed that they had always slept in’ (p. 15). Maar als ze de kans liep zonder zo'n testamentaire bepaling haar bed kwijt te raken, lijkt dat toch te duiden op wat verstoorde verhoudingen.
Over Shakespeares persoonlijke levenswandel vertelt Germaine Greer in het begin van haar boek een mooie anekdote, gevonden in een dagboeknotitie van een rechtenstudent, gedateerd maart 1601: Burbage (die samen met Shakespeare de leiding had van hun toneelgezelschap, The Chamberlain's Men) speelde Richard III en kreeg na afloop van de voorstelling bezoek van een dame uit het publiek die zo aangedaan was door het gebodene dat ze Burbage uitnodigde de nacht bij haar te komen doorbrengen. Hij stemde toe, maar Shakespeare had het gesprek opgevangen en ging eerder dan Burbage naar het rendez-vous: Shakespeare ‘was entertained and at his game ere Burbage came. Then message being brought that Richard the Third was at the door, Shakespeare caused return to be made that William the Conqueror was before Richard the Third’ (p. 12). Al zou het verhaal apocrief zijn, het zegt toch wel iets over Shakespeares reputatie dat het de ronde deed.
Afgezien van deze anekdote is Germaine Greer uiterst behoedzaam in het beschrijven van Shakespeares leven. Ze gaat zover te zeggen dat niet eens vaststaat dat Southampton, Shakespeares ‘Patron’ getuige de dedicaties in Venus and Adonis en The Rape of Lucrece, een rol heeft gespeeld in Shakespeares leven of dat Shakespeare echt zijn protégé is geweest, laat staan dat de sonnetten aan hem waren gericht: ‘If the sonnets are any guide he may have been passed over for someone more brilliant and congenial who was not repelled by the seamier sides of Southampton's personality’ (p. 6). Dit moet wel slaan op de Rival Poet-sonnetten (78-86), maar laat buiten beschouwing dat er nog veertig sonnetten volgden waarin de rivaal geen rol meer speelde. Germaine Greer minimaliseert ook de betekenis van de tweede opdracht aan Southampton (in Lucrece) door te zeggen dat deze was ‘couched in terms which might be thought to indicate a growing intimacy’ (p. 6), een wel heel voorzichtig commentaar op een tekst die begon met: ‘The love I dedicate to your Lordship is without end.’
david levine
De wetenschappelijke distantie die Germaine Greer hier demonstreert, is eigenlijk niet meer geloofwaardig gezien de enorme hoeveelheid ‘circumstantial evidence’ die bijeen is gebracht voor de stelling dat Shakespeare niet alleen een aantal jaren Southamptons dichter was, maar dat ook de sonnetten voor hem waren bestemd. Robert Giroux, de laatste die alle argumenten in boekvorm verzamelde, in The Book Known as Q (1982), vond nog een nieuwe aanwijzing in de roddelkroniek op rijm uit 1594 Willobie His Avisa, waarin Shakespeare en Southampton met initialen zijn aangeduid als vrienden die in de ban waren van dezelfde vrouw, en waarin W.S. bovendien wordt aangeduid als ‘the old player’.
Germaine Greer distantieert zich zelfs van de opvatting dat Shakespeare in de sonnetten eigen gevoelens en gedachten onder woorden bracht: ‘We do not even know whether the sonnets are correctly interpreted as revealing Shakespeare's life and self primarily or whether they deal principally with philosophical or literary conceits and conventions’ (p. 13). Daarom noemt ze de ik-figuur in de sonnetten consequent de ‘persona’, en al lijken de sonnetten binnen het oeuvre veruit de beste bron van informatie te zijn over wat er in Shakespeare omging, Germaine Greer maakt er vrijwel geen gebruik van bij haar poging Shakespeares ideeënwereld te schetsen. Liever distilleert ze die uit de drama's, ook al waarschuwt ze zelf voor het gevaar de opinies van Shakespeares dramatis personae toe te schrijven aan de auteur.
Die ideeënwereld komt aan bod in vijf hoofdstukjes, met de titels ‘Poetics’, ‘Ethics’, ‘Politics’, ‘Teleology’ en ‘Sociology’, maar Germaine Greer springt nogal associatief van de hak op de tak, waardoor haar gedachtengang zelden binnen het kader blijft van de inhoud die door de hoofdstuktitels wordt gesuggereerd. Door het boek heen analyseert ze een aantal stukken, met name The Tempest, Hamlet, King Lear, Macbeth, Henry V, Othello, Richard II, en Richard III, en nu en dan geeft ze daarbij blijk van een originele visie. Ze heeft weinig op met Prospero uit The Tempest, traditioneel toch een nobel personage: ‘the autocracy that Prospero has established by the free use of fear, mystification and torture’, (p. 34); King Lear ‘is about senility’ (p. 88) en Hamlet ‘goes to his death in a Christian spirit of resignation’ (p. 58).
Wie Shakespeare bewondert om de overtuigende authenticiteit van zijn zo diverse karakters, om wat Bachrach Shakespeares ‘onverwoestbare geloofwaardigheid’ noemde, zal zich verbazen over Germaine Greers opvatting dat Shakespeare als alle Elizabethanen toch vooral types creëerde: ‘the Elizabethan dramatist is concerned less to present us with characters who are unique or remarkable for their eccentricity or quiddity than with convincing renditions of type’ (p. 42), en: ‘It follows, than, that the meaning of Shakespearian plays cannot be expressed as functions of the individuality of the characters, for this is to deny their exemplary function’ (p. 45). In dit verband noemt ze lago, als belichaming van ‘The Vice’ (andere personificaties daarvan ziet ze in Richard III en, verrassend genoeg, in Falstaff), maar zelfs voor Iago gaat niet echt op wat Germaine Greer zegt, namelijk dat ‘the point about evil is that it is absurd, unmotivated, and inconsistent’ (p. 45), zodat het futiel zou zijn te zoeken naar motieven voor lago's gedrag. Want Iago maakt zijn motivatie duidelijk genoeg in het eerste bedrijf van Othello. Hij wordt gedreven door rancune vanwege gefrustreerde eerzucht in combinatie met jaloerse argwaan. Volgens Germaine Greer heeft Iago ons toch nog iets te zeggen: ‘Iago is still serviceable to us, as an objective correlative of the mindless inventiveness of racist aggression. Iago is still alive and kicking and filling migrants' letterboxes with excrement’ (p. 48).
Op zoek naar Shakespeares originaliteit stelt Germaine Greer dat die niet berust in het belang van zijn denkbeelden: ‘Shakespeare's achievement as a thinker, then, is not that he formulated original notions or erected a new system of philosophy, but that he took the commonplaces of Elizabethan thought and made them actual’ (p. 59). Misschien is er inderdaad een bron te vinden voor alle gedachten in Shakespeares werk, maar dan nog ontlenen ze hun effect aan de elementaire kracht van zijn retoriek. Voor zover vorm en inhoud hier überhaupt te scheiden zijn, ligt Shakespeares grootheid niet per se in wát zijn karakters zeggen, maar in het feit dat ze het zo overdonderend góéd zeggen. Macbeth' ‘Life is a tale, told by an idiot’ is misschien niet een nieuwe gedachte, maar de formulering is uniek.
Het lukt Germaine Greer ook niet om uit het werk een systeem van ethische of politieke opvattingen te extrapoleren. Politiek en religie waren verboden onderwerpen voor het Elizabethaanse toneel, maar de dramatisering van de Britse geschiedenis werd door Elizabeth op prijs gesteld als het publiek erdoor gesterkt kon wor-