Epicurus
Dixit Gorter die zelf hoe dan ook een van de grootste Nederlandse dichters is, dus wie zou ik zijn om tegen te werpen dat Vergilius toch ook om den dooien dood niet mis is, en dat ik, ahem, eerlijk gezegd, tja, hoe moet ik het uitdrukken, Vergilius tóch et cetera...
Wat voor gedicht heeft Lucretius nu geschreven?
Ik zei al dat het een leerdicht is, een genre dat sinds de achttiende eeuw nauwelijks meer produktief is, vooral omdat onder invloed van de romantiek het nietlyrische gedicht dat vertelt of betoogt verdacht is geworden. Lucretius' Compositie van de Wereld omvat zes boeken met in totaal ongeveer 7400 hexameters.
Grofweg behandelen Boek 1 en 2 de epicureïsche atoomleer, Boek 3 en 4 de microkosmos van de mens en zijn ziel, Boek 5 en 6 de macrokosmos van de wereld en de verschijnselen daarin. Uit Gorters korte samenvatting blijkt al dat het onderwerp bepaald nog actueel genoemd kan worden: Lucretius belicht in het voetspoor van zijn leermeester Epicurus (341-270 v. Chr.) de eerste volkomen uitgewerkte materialistische filosofie. Niet verwonderlijk dus dat Karl Marx ooit nog promoveerde op een proefschrift over de relatie tussen Epicurus en zijn voorganger in het atomisme, Democritus.
Lucretius bestrijdt in zijn gedicht iedere vorm van metafysica met grote heftigheid: de epicureïsche filosofie stelt zich ten doel de mens persoonlijk geluk te verschaffen door hem te bevrijden van allerlei irrationele angsten en voorstellingen. Wie niet gelooft aan een hiernamaals of een wrekende God hoeft ook niet bang te zijn voor de dood. De ziel is even sterfelijk als het lichaam, beide vallen bij de dood uiteen in onvergankelijke atomen die te zijnertijd in nieuwe combinaties nieuwe materie zullen vormen: ‘Door 't nieuwe verdrongen, moet steeds het oudere wijken; het ene vernieuwt zich uit 't andre. Niemand gaat ooit in 't ravijn van de donkere Tartarus over! Nodig is altijd materie om 't volgend geslacht te doen wassen! Al die geslachten, zij volgen u ook weer na 't eind van hun leven. Zoals zij voor u bezweken zo zullen zij na u bezwijken! Zo komt er nimmer een eind aan het ene ontstaan uit het andre. 't Leven krijgt niemand ooit in zijn bezit, het vruchtgebruik allen!’
Het Epicurisme is een soort existentialisme avant la lettre, een filosofie van de moed der wanhoop: waar alle metafysica wordt ontkend moet de hemel dus op aarde worden gerealiseerd, kan in ieder geval niet tot nader order worden uitgesteld. Het geluk kan voor de Epicurist echter niet collectief zijn, het moet in de eigen persoon worden gevonden. Hoogste te bereiken doel is de onverstoorbaarheid, een op rationele gronden gekozen afzijdigheid van de wereld, ‘zodat ons niets kan beletten de Goden waardig te leven’. (Voor Epicurius/Lucretius bestaan de goden wel, maar ze leiden, zonder enig belang bij het bestuur van de wereld of aanbidding door mensen, een kalm en sereen leven in de zogenaamde tussenwerelden.)
De nadruk mag echter niet te veel op het missionaire en filosofische van Lucretius komen te liggen. Hij is ook, en voorál dichter. Naar mijn smaak heeft Ida Gerhardt daar in haar proefschrift beter over geschreven dan wie ook in Nederland: ‘Hij is zeer concreet, zeer gevoelig voor zintuiglijk indrukken, zeer visueel, vooral, - vandaar dat de zichtbare wereld met zoo'n indringende helderheid gespiegeld staat in zijn poëzie. Ook wat hij aan geestelijke ervaringen wil uitdrukken, krijg vanzelf den concreten - d.w.z. den dichterlijken - vorm van het beeld.’ Mevr. Gerhardt polemiseert wel vaker in haar dissertatie, maar ik durf haar stelling nog wel verder uit te bouwen: het lijkt me typisch voor de klassiek-Latijnse poëzie (die ondanks haar status feitelijk zwaar ondergewaardeerd wordt) dat de beste dichters een werkelijk formidabel gevoel voor het visuele en concrete hebben. En dan beroep ik me niet alleen op vertrouwde namen als Vergilius en Horatius, maar ook op de satirici uit de eerste eeuw na Chr.: Juvenalius, Martialis en misschien nog wel het meest op de nooit gelezen, hondsmoeilijke, maar raspoëet Persius!
Een voorbeeld van het concrete beeld bij Lucretius, dat ook Schrijvers in zijn voortreffelijke en uiterst stimulerende ‘Inleiding’ citeert: In het Vijfde boek probeert de dichter aannemelijk te maken dat de wereld niet door goden kan zijn geschapen, ‘want zij is nu eenmaal vol gebreken. Hoe kun je verschroeiende hitte, of vorst zonder einde, of windhozen die alles vernielen of roofdieren die mensen noodlottig worden nu toeschrijven aan de goden? (...) Waarom toch omwaart ons vroegrijpe dood? Waarom moet een kind toch, zo naakt als een zeeman die uit de woedende golven op 't strand is geworden, op aarde liggen, het kind dat toch iedere steun om in 't leven te blijven mist van het ogenblik af dat Natuur het ontscheurde aan moeders krimpende schoot en het wierp op de kust van het daglicht, terwijl het alles vervult met zijn krijten,
Vervolg op pagina 15