Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdApartheid in Nederlands-Indië?In haar bespreking van Pramoedya Ananta Toers roman Voetsporen (VN Boekenbijlage, 10-5-'86) schrijft Tessel Pollmann: ‘Yes, we deden aan apartheid, de “dokter-djawa” oftewel de inheemse arts kreeg een andere opleiding dan zijn blanke collega in Indië.’ Wat een onzin! Indonesische studenten werden nooit geweerd van de Medische Hogeschool te Batavia en kregen daar precies dezelfde opleiding als blanke medische studenten, dat wil zeggen dat zij, net als aan een Nederlandse universiteit, een volwaardig artsdiploma konden behalen. Daarnaast bestond voor inheemsen de mogelijkheid opgeleid te worden tot ‘dokter-djawa’. Met ‘apartheid’ had dat niets te maken. ‘Dokters-djawa’ waren een soort hulpartsen, enigszins vergelijkbaar met de blotevoeten-dokters in de Chinese Volksrepubliek. Zij kregen een vrij eenvoudige basisopleiding die hen in staat stelde te assisteren bij bevallingen, eenvoudige diagnoses te stellen, een groot aantal veel voorkomende ziekten met injecties en pillen te bestrijden, wonden en botbreuken te behandelen en vooral ook voorlichting te geven over hygiëne. Deze ‘dokters-djawa’ werden door de Gezondheidsdienst van het gouvernement uitgezonden naar het platteland. Doordat zij genoegen namen met een veel lagere levensstandaard dan academisch opgeleide artsen, konden zij grote groepen van de dessabevolking gemakkelijk bereiken. Zij hebben belangrijk werk verricht. De eerste ‘Dokter-Djawa-school’ werd al in 1851 opgericht. Natuurlijk werd er op andere manieren in de Nederlands-Indische samenleving wel degelijk gediscrimineerd, maar ‘apartheid’ bijvoorbeeld in het onderwijs bestond niet. Dat het voor niet-Nederlandse kinderen in Indië moeilijker was onderwijs te volgen dan voor Nederlandse had niets te maken met rasdiscriminatie, maar met de armoede van de bevolking en het veel te kleine aantal scholen. In het opheffen van deze belemmeringen schoot het Nederlandse bewind op schandelijke wijze tekort. Om dit te erkennen is het niet nodig de historie te vervalsen door een begrip als ‘apartheid’ in te voeren.
Doissat, Frankrijk Wolf Kielich | |
Hélène SwarthJan Fontijn vraagt zich af (VN Boekenbijlage, 24-5-86) wat Jeroen Brouwers bewogen kan hebben om een biografie te schrijven over Hélène Swarth: haar poëzie is gemankeerd, haar huwelijk was gemankeerd, haar hele leven was gemankeerd, Fontijn vraagt zich af hoe een verslag van een dergelijk troosteloos en treurig leven in Brouwers' oeuvre past. In het verhaal ‘De Exelse Testamenten’ vindt Fontijn het antwoord op die vraag niet: ‘De min of meer toevallige belangstelling in dat verhaal van twee geliefden voor Hélène Swarth is voor mij te weinig,’ schrijft hij. Maar zo toevallig is die belangstelling niet. Brouwers stelt in dat verhaal nadrukkelijk: ‘Ja, mijn leven, ook mijn dagelijks leven, is mij een voordurende reflectie van literatuur. Mijn ervaringen worden volkomen bepaald door mijn lectuur, voorgevormd door de literatuur.’ Vanuit die reflectie herkent Brouwers on- Vervolg op pagina 20 |
|