Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Carel PeetersHet is een beetje eigenaardige ervaring: als ik de kinderboeken van Annie M.G. Schmidt zit te lezen vergeet ik totaal dat ik verdiept ben in iets dat voor kinderen is bestemd. Je leest gewoon door, alles wat er staat is immers van het grootste belang. Dat Pluk (van de Petteflet) door Mevrouw Helderder uit zijn torenhuisje wordt gezet omdat hij een bevriende kakkerlak te logeren had. Schande! Dat Otje (uit Otje) met haar vader genoodzaakt is de wijde wereld in te trekken alleen omdat zij de hotelmuizen in bescherming hadden genomen tegen de wil van Pardoes, de eigenaar van het slecht gefrequenteerde Hotel De Koperwiek? Dit vráágt om solidariteit. Dat Tibbe (in Minoes) bij de krant ontslagen wordt omdat hij de dorpspotentaat Ellemeet wat feiten onder zijn neus had gehouden in zijn column. Het zijn allemaal feiten en omstandigheden van belang. Anders dan bij de meeste kinderboeken gaat het lezen van Annie Schmidts boeken niet gepaard met wrevel en ongeduld. Weigerachtige welwillendheid, dat is de meest voorkomende mentale toestand bij het lezen van de meeste kinderboeken, óf omdat het verhaal je geen zier interesseert, óf omdat het proza je om de paar regels agressief maakt. Een totaal misplaatst krediet, daar profiteren de meeste kinderboekenschrijvers van, verworven met het ondeugdelijke onderpand dat kinderen hele andere dingen leuk vinden dan ouderen. Bij Annie Schmidt lijkt al het leuke uit één register te komen: hoe klein de aangesprokenen ook zijn (zoals in Jip en Janneke) het is een ook voor ouderen vertrouwde wereld. Er heerst in de kinderboeken van Annie Schmidt steevast anarchie, gecombineerd met het eenvoudigste en trefzekerste proza dat ik in kinderboeken ben tegengekomen. In Minoes vraagt een zwerfkat aan Minoes (die door het eten van een raar goedje van een kat in een mens is veranderd): ‘Je wast je dus niet meer met spuug?’ ‘Nee,’ antwoordt Minoes. ‘Dan is alles verloren’, is de reactie van de zwerfkat. Wanneer de zwerfkat na het onderhoud opstapt krijgt Minoes nog een goede raad: ‘Was je met spuug. Lik jezelf. Dat is het begin van alle wijsheid.’ In Otje zegt de gelijknamige hoofdpersoon tegen de politiehond Herman (die denkt dat het hem vergund is zich dezelfde dingen aan te matigen als zijn baas): ‘Luister eens Herman. Doe gewoon en hou op met die onzin. Misschien kan je baas ons bekeuren, maar jij niet. En nou wegwezen. Goeiendag.’ In allebei de voorbeelden komen zinnen voor die zowel typisch voor kinderen zijn als voor ouderen: ‘Dan is alles verloren’ is van de ouderen, ‘Was je met spuug’ is van kinderen. De manier waarop Otje tegen de hond praat is weer helemaal van ouderen - wat het uit haar mond zo grappig maakt. | |
HulptroepenAnnie Schmidt husselt de wereld van kinderen en ouderen argeloos door elkaar, zonder ze zomaar in elkaar te laten overlopen. De vader van Otje, Tos (die als kok bij Hotel De Koperwiek werkt) heeft de door hemzelf betreurde gewoonte om soms flink driftig te worden. Otje is dan de verstandigste en staat hem met raad en daad bij. Als Tos weer eens ontslagen is en hij de prachtig opgemaakte schaal met zalmsla door de keuken wil gooien is Otje erbij: ‘Nu greep Otje een stapel keukenborden uit de kast. “Zet maar neer, pappa”, zei ze. “En neem deze liever.” Tos zette de schaal neer, pakte de stapel borden en smeet ze een voor een hard tegen de muur kapot.’ De milde, maar vasthoudende anarchie ontstaat door de aanwezigheid van de meneren en mevrouwen die te goed weten hoe het hoort, van ambtenaren die om papieren vragen, van politieagenten die elk ogenblik de hoek om kunnen komen, van portiers die zich aan de regels willen houden, door gehoorzame burgers die hun stoep schoon willen houden. Daar moeten de kinderen in de boeken van Annie Schmidt niets van hebben, daar kunnen ze niets mee aanvangen. Om deze regels, verboden, goede zeden en gewoonten te weerstaan hebben ze hulp nodig, en die komt meestal van boven: van de vogels, of van beneden: van de poezen of muizen. Deze hulptroepen, soms ook in letterlijke zin, vormen een anarchistisch element bij uitstek. Zij kunnen namelijk overal komen waar mensen, en in het bijzonder de kinderen, niet bij kunnen. Wat zou Pluk zijn zonder de meeuwen? Wat zou Minoes zijn zonder de Kattenpersdienst? Wat zou Wiplala zijn zonder de duiven? Het is maar een vraag. Het sterkste voorbeeld van de informele organisatie in dienst van de anarchie in een door en door beregelde wereld, treffen we aan in Minoes: het zijn alle katten van het dorp Killendoorn. Katten kunnen overal komen en kunnen overal hun oor te luisteren leggen. Zij voorzien Tibbe, die bij de krant ontslagen dreigt te worden omdat hij alleen maar over katten kon schrijven (hij is te verlegen om op het echte nieuws af te gaan) van harde feiten en echt nieuws. Aldus komen ze heel wat aan de weet dat anders verborgen zou blijven, zoals het wangedrag van de aanvankelijk op handen gedragen dorpsmecenas Ellemeet. Het kost hem bij benadering zijn kop. Dat het boek ook nog een ontroerende liefdesgeschiedenis is én een les in ‘leren durven’, laat ik even buiten beschouwing. Het werk van Annie Schmidt is bevolkt met ‘zwervelingen’ die in aanraking komen met meneren en mevrouwen Doorsnee. Die zwervelingen, zoals Pluk of Otje, worden meestal in hun strijd bijgestaan door honkvaste zwervers, meer zwervers in de geest dus, zoals Meneer Pen, de glunderende goedzak die Pluk ontvangt als hij uit zijn torentje is gezet. Of meneer Pijpetoon, de eigenaar van de antiekwinkel. Zulke personages zijn handlangers van de kinderen. In Otje is dat wel heel sterk, omdat het een boek is waarin op elke pagina de kachel aangemaakt wordt met de bureaucratie. Tos, Otjes vader, is ooit zijn ‘papieren’ (‘dan heb je ook mapieren’) kwijt geraakt en dat heeft hem vogelvrij gemaakt voor werkgevers en ambtenaren. Overal waar hij komt vragen ze hem om zijn papieren. De vliegende hulptroepen in Otjes en Tos' strijd tegen de bureaucratie doen reuze hun best om aan de vereiste papieren te komen: ze vliegen vroeg in de ochtend alle openstaande ramen binnen bij nog slapende mensen en nemen alle ‘papieren’ mee die ze zien. Dat pakt wel eens verkeerd uit, zo neemt Kwark de kraai een briefje van honderd van een nachtkastje en een ander een liefdesbriefje dat de verliefde van plan is de volgende morgen af te leveren. Het zijn natuurlijk allemaal verkeerde papieren. Als Tos weer eens vanwege een driftbui is ingerekend en zelfs in een psychiatrische inrichting is beland (Rusthuis Vredelief) redt Meneer Pijpetoon hem door Zuster Snijbiet onder haar neus te wrijven dat ze de papieren van Tos heeft weggemaakt (in feite door de vogels meegenomen). Hij had zichzelf, om zijn hoge toon te verantwoorden, voorzien van een indrukwekkende ‘papier’; een visitekaartje van een Referendaris van het Departement van Algemene Zaken. Is in Otje Kwark de kraai de zegen van boven, in Pluk van de Petteflet is het Dol- | |
[pagina 4]
| |
lie de Duif. In Pluk wil een Parkmeester de Torteltuin opheffen, een broedplaats van anarchistisch gedierte, om er een parkeerplaats van te maken. Met grote wellust werkt hij aan zijn werktekening, waar hij in zijn onmetelijke goedheid ook twee betonnen bankjes op heeft getekend. Wanneer Pluk en zijn kornuiten lucht krijgen van het plan blijkt de uitvoering al voor de volgende dag gepland. Een list verschuift de uitvoering van wat de Parkmeester op zijn ‘papier’ heeft bedacht: Dollie spaart wat hij altijd zo nodig moet op en laat het in één afdoende sessie op de werktekening van de Parkmeester vallen. (‘Hoe kreeg je het voor mekaar! Zo véél!’, roept Meneer Pen na de geslaagde actie). Regelkenners en lijders aan expansiezucht hebben het in de boeken van Annie Schmidt niet makkelijk. De al eerder genoemde meneer Ellemeet, directeur van parfumeriefabriek te Killendoorn in Minoes (en lid van elke denkbare liefdadigheidsinstelling ter meerdere glorie van zichzelf) heeft zin in uitbreiding. Dus is hij goede maatjes met de Wethouder en schenkt hij geld aan ieder die hem kan helpen. De verlegen, niet durvende Tibbe weet hem te ontmaskeren met behulp van zijn goedwerkende Kattenpersdienst. In dit boek zit ook weer zo'n ‘zwerver van de geest’ die als nobele handlanger van Tibbe optreedt: Meneer Van Dam, de man van Mevrouw van Dam van wie Tibbe zijn huisje heeft gehuurd. Van Dam spant met hem samen tegen zijn vrouw die hem eruit wil hebben omdat hij teveel katten in huis heeft. In alles wat Annie Schmidt heeft geschreven aan versjes, musicals, liedjes en verhalen overheerst de laconieke onwil om zich aan de geschreven en ongeschreven regels te houden. Ook aan de regels van het kinderboek. Het is dat Abeltje een wonderbaarlijke reis met een lift over de oceaan maakt, voor de rest is het een boek met een niet aan leeftijd gebonden psychologie en met situaties (vooral wat zich afspeelt in de bananenrepubliek Perugona) die aan Animal Farm doen denken. Haar geraffineerde, werkelijk nooit onbenullige eenvoud wekt steeds weer mijn verbazing: het kan dus. ■ |
|