Italiaanse schoonheid
God's Grace, de meesterlijke fabel die in zijn sombere ondergangsgedachte even weinig haakt naar populariteit als de bijbelse profeten, eindigt met een kaddisj voor Calvin Cohn, zoals deze herdenking eindigde met een kaddisj voor Bernard Malamud, hartverscheurend gezongen door iemand die Paul Sperry heette, een schitterende volle stem waarvoor ik buiten op straat tegen een baardige jonge rabbi mijn bewondering uitsprak. Hij antwoordde: ‘Hij gebruikte hier en daar de moderne uitspraak en persoonlijk houd ik daar niet van.’
Later op de middag wandel ik naar het flatgebouw aan de westkant van New York. In de tuin staan de roze magnolia's in volle bloei. De flat is op de twaalfde verdieping. Daar had hij me trots de kleine Rembrandt-ets laten zien die hij had aangeschaft met de opbrengst van Rembrandt's Hat. ‘Op zijn laatste dag heeft hij nog geschreven,’ had zijn vrouw Ann me verteld, ‘en zo heeft hij het gewild.’ Een oude vriendin uit Brooklyn vertelde hoe ze in 1942 als studente een feestje gaf waar ze haar oude klasgenoot Bern had gevraagd en ook de ‘Italiaanse schoonheid’ die Ann toen was. ‘Bern schreef nog niet veel in die tijd,’ vertelde ze, maar ze heeft nog wel van alles van hem, brieven, korte verhaaltjes, vignetten eerder, die hij haar had gestuurd. Na het feest schreef Bern haar een bedankbrief waarin hij zijn commentaar gaf op de aanwezige meisjes, de een was erg aardig, de ander erg mooi enzovoort, over elk niet veel meer dan een regel. Alleen aan Ann had hij een volle alinea gewijd en daarom stuurde ze Bern het telefoonnummer van Ann en: ‘Je mag het hebben op voorwaarde dat je er gebruik van maakt.’ Het gebruik leidde tot een huwelijk van vierenveertig jaar.
Er kwamen steeds meer mensen binnen. Iemand die Victor Ehrlich heette sprak me aan over Leiden waar hij een jaar gedoceerd had en hij vroeg of ik Karel van het Reve kende, ‘a very unusual man for a Dutch professor’. Janna vertelde me later dat Victor Ehrlich zelf ook niet een van de gewoonsten was en dat hij de ‘League of Lobsided Men’ had gesticht waartoe Bern ook had mogen behoren, een gemeenschap van mannen die gemakkelijk dingen verkeerd doen, dingen laten vallen die ze eigenlijk zouden moeten vasthouden en dergelijke. Elders kwamen meningen over Philip Roths herdenkingsartikel ‘Pictures of Malamud’ los, net gepubliceerd in The New York Times Book Review. De ene partij verdedigde het stuk als een uiting van grote bewondering, de andere als ‘kleinerend, zoals alles wat Roth schrijft kleinerend is’. Roth schrijft dat hij Malamud maar twee maal in zijn leven een grap heeft horen vertellen. ‘En dat komt,’ zeiden de tegenstanders, ‘omdat hij zelf altijd zo veel praat en zo veel grappen vertelt.’ In de hitte van het gesprek vergaten Roths tegenstanders dat Roth zijn verbazing over Malamuds ingetogenheid vermeldt in een alinea die de grootste bewondering uitdrukt voor de humor in zijn werk. Door sommigen hier werd Philip Roth niet bemind, dat was duidelijk. ‘Voor mensen als Roth is de uitdrukking “With such friends who needs an enemy” uitgevonden’ (door de Marx Brothers) ving ik op. Roth schrijft dat Malamud eruit zag als een verzekeringsagent en dat is ook weer kleinerend. Maar Roths eigen vader was een verzekeringsagent en het enige wat hij daarmee zegt, is dat Malamud een onopvallende verschijning was waarin niemand zo'n grote verbeeldingskracht zou vermoeden. Iemand verdedigde het stuk van Roth zakelijk en zei dat de lezers voor wie het bestemd is de grote waardering zullen voelen
die eruit spreekt. De pijnlijke scène aan het eind van het stuk waar Malamud aan Roth vraagt of hij hem het begin van zijn nieuwe boek mag voorlezen is karakteristiek voor Berns laatste jaren en iets denigrerends zullen lezers die er wat verder vanaf staan er niet licht in lezen. ‘Bern was Phil gaan vertrouwen en dat kwam doordat hij moreel gebroken was. Anders had hij wel geweten dat je Roth nooit moet vertrouwen.’
Ik word voorgesteld aan een vriendelijke oude heer die een neef is van Bernard Malamud. Hij zou een schrijver kunnen zijn, zo te zien. ‘Bent u ook schrijver?’ vraag ik daarom en hij zegt: ‘Nee, ik ben mijn hele leven in de verzekeringen geweest.’ Zo zie je.
Malamud hield niet werkelijk van reizen. ‘Hij heeft wel veel meer gereisd dan hij verwachtte toen hij jong was,’ zei Ann, ‘maar hij had er eigenlijk nooit zo veel zin in. Hij zei altijd: ‘Ik ben aan een boek bezig’ en hij was ook altijd aan een boek bezig. Zijn leven, zijn echte leven speelde zich af aan zijn bureau. Over de laatste maanden vertelde ze: ‘Zijn bloeddruk was goed de laatste tijd en toen ineens ging hij weer omhoog. Hij had al van zijn veertigste af medicijnen tegen de hoge bloeddruk moeten nemen en daarom dronk hij ook altijd zo weinig...?
Het werk gaat nooit aan het leven voorbij. Hoe vaak is er geen sprake van grillige bloeddruk en van een bedreigd hart in Malamuds werk, wanneer mensen elkaar onder druk zetten. ‘Don't monkey with my bloodpressure,’ zegt Gruber, de hardvochtige huisbaas in ‘The Mourners’ tegen de oude man die hij op straat wilde zetten; in The Tenants probeert de mysterieuze huiseigenaar Levenspiel Lesser te chanterren met zijn zwakke hart.
Op 5 januari schreef Janna Malamud ons dat ze geschrokken was hoe oud haar vader de laatste maanden was geworden. ‘Hij heeft zichzelf “tegen de draad in” geforceerd om zijn novelle af te krijgen en de poging heeft zijn gezondheid zienderogen afbreuk gedaan.’
De poging heeft ook niet mogen baten: de novelle is niet afgekomen. Hij zal waarschijnlijk toch worden uitgegeven, onvoltooid en onder het wakend oog van Robert Giroux. ‘Zijn leven lijkt te worden beheerst door het dilemma van de kunstenaar,’ schreef Janna en vervolgde profetisch: ‘Leven zonder schrijven is geen leven - maar de moeite van het schrijven is op zichzelf moordend (letterlijk in zijn geval, want de spanning jaagt zijn bloeddruk op tot opzienbarende hoogte).’
Twee en een halve maand later was de absolute hoogte bereikt die het einde betekende van Bernard Malamud.
■