Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||
De verhalen van Bernard Malamud vertaald door L. Coutinho, Else Hoog en Dorinde van Oort Uitgever: Meulenhoff, 327 p., f37,50Anthony PaulHet gaat hier niet om alle verhalen van Malamud maar om een selectie van vijfentwintig, gekozen door de schrijver en op twee na allemaal afkomstig uit zijn drie bundels Idiots First, The Magic Barrel (Salzman, de huwelijksmakelaar) en Rembrandt's Hat (Rembrandts muts). Het is niet duidelijk wat zijn leidraad is geweest bij zijn selectie, of bij de volgorde daarin, want die is niet chronologisch; maar het belangrijkste is dat er een schitterende stoet verhalen is ontstaan, die een aanhoudende demonstratie is van melancholieke morele bezinning omgezet in hoogst onderhoudende kunst dank zij de macht der humor en verbeelding. Het zijn verhalen over kleine, individuele levens; Malamuds mensen leven op zichzelf of in hecht klein gezinsverband, en als ze ooit op reis gaan is dat om betrokken te raken bij individuele confrontaties. Er is niet, zoals bij Singer, een zweem van het krioelende leven van straten en cafés, geen maatschappelijke, laat staan historische betrokkenheid. Dat Malamuds gerichtheid op het persoonlijke menselijke vlak een doelbewuste keuze was, blijkt heel duidelijk uit de roman The Fixer, die een historische achtergrond heeft maar hardnekkig het privé-verhaal blijft van één doodgewoon individu. Het doelbewust vermijden van de politiek is het meest uitgesproken in het verhaal ‘Man in de la’, waarin de Amerikaan in Rusland de gefrustreerde onuitgegeven Russische schrijver aanraadt niet met zijn kop tegen de muur der censuur te lopen maar voor literaire list te kiezen: ‘Het is bijvoorbeeld verbazingwekkend wat je allemaal in een sprookje kunt zeggen.’ In zijn verband klinkt dat niet zelfgenoegzaam: het verhaal maakt duidelijk dat het geen antwoord is voor de gekwelde Rus; toch zou de zin als motto kunnen dienen voor het merendeel van Malamuds eigen werk. Door middel van het sprookje wordt de eenling universeel: een verhaal dat heet ‘De eerste zeven jaren’ en dat begint met de woorden ‘Feld, de schoenmaker’, mag misschien op één niveau angstvallig realistisch zijn, het is tegelijkertijd ook een toverfabel.
De kleine levens in deze verhalen zijn die van joodse immigranten in Amerika of hun kinderen, kleine winkeliers, een bakker, een schoenmaker, een huisbaas en zijn huurder, echtparen, vaders en hun kinderen, weduwen, weduwnaars, vluchtingen, mislukte kunstenaars die de kunst blijven aanbidden, een pijnlijke verhouding, zoals die van de joodse atheïst met God. Sommige van de verhalen zijn naturalistisch, sommige fantastisch; voor Malamud bood het korte verhaal, meer dan de roman, de gelegenheid om vragen open en onopgelost te laten, en om door de ijzeren wanden der werkelijkheid door te dringen tot toverij en wonderen. En zelfs als een verhaal druipt van treurnis over wat het betekent om een arme kruidenier te zijn, om verwikkeld te zijn in een onoplosbare oorlog met je zoon of je vader, om alleen te zijn, de toverdimensie is nooit ver weg. In de eerste plaats is er de wijze waarop door berusting de treurnis als zodanig wordt omgezet in humor, in de joodse stijl waardoor tegenspoed een intellectueel voorrecht lijkt: ‘We leden geen honger maar er kwam geen kip op tafel, tenzij wij ziek waren, of de kip’. En daarnaast ontpopt een op het oog naturalistisch verhaal zich ten slotte telkens weer als humor van een andere orde, kosmisch, verwant aan die van Kafka en Gogol. Op dergelijke wijze eindigen ‘Heb medelijden’, ‘Gekken gaan voor’ en ‘De laatste der Mohikanen’. In dat laatste verhaal gaat de mislukte kunstenaar Fidelman achter de man aan die hem in Rome het leven zuur heeft gemaakt, de klaplopende vluchteling Susskind, om hem te confronteren met de diefstal van zijn essay over Giotto, maar uiteindelijk, in een plotselinge opwelling van begrip en vergevingsgezindheid, rent hij hem achterna om hem zijn pak te geven, ‘maar de vluchteling, licht als de wind in zijn wonderbaarlijke kniebroek en met wapperende groene jaspanden, won snel terrein. De gettojoden staarden vanuit hun middeleeuwse vensters stomverbaasd naar de wilde achtervolging’. Naar dit soort raadselachtige onthullingen en fantastische schilderingen werken Malamuds gedenkwaardigste verhalen telkens toe. In ‘Salzman, de huwelijksmakelaar’ bijvoorbeeld rent de jonge rabbijn in spe Leo, nadat hij eindelijk heeft ingezien dat wat hij wil geen bedachtzaam geregeld huwelijk is maar liefde, zijn bruid tegemoet: ‘Violen en brandende kaarsen wentelden langs de hemel. Leo holde naderbij, zijn hand met de bloemen naar voren gestrekt.’ (‘Leo ran forward with flowers outthrust’; de omslachtige vertaling is van L. Coutinho) ‘Om de hoek stond Salzman' (de huwelijksmakelaar, haar vader) tegen de muur geleund de gebeden voor de doden te zeggen.’ Op dit punt is het onmogelijk om niet als alle andere recensenten van Malamud een opmerking te maken over Chagall. Het is echter niet geheel en al sentimenteel, niet louter liefelijk, zoals Chagalls vogels en bloemen soms zijn, aangezien ons niet louter een toverachtige verheffing uit de werkelijkheid wordt aangeboden, maar een mysterie. | |||||||||||||||||||||||||
Lichtende openheidEen schilder aan wie u wellicht liever wordt herinnerd door Malamud is Beckman, vanwege zijn harde kleuren, zijn treurige sensualiteit, zijn raadselachtige, dwangmatig terugkerende thema's. Die herhalingen en meervoudige echo's vertegenwoordigen misschien wel de onderliggende structuur die deze bundel zijn verborgen vorm geeft: vreemdsoortige hoofddeksels, geschonken kleding die van de hand wordt gewezen en/of gepaard gaat met de dood, de strijd en mislukking om dank zij liefde rassenverschillen te overwinnen, dochters die hoer zijn, een gestoorde vader, een debiele zoon. Wat allemaal ontmoedigender klinkt dan het leest. Want hoewel mislukking Malamuds gebruikelijke thema is, en hoewel hij zich onafgebroken bewust is dat het leven tragisch is, leidt hij ons naar de vrijheid van het rijk der kunst en verbeelding. De centrale verhalen waaraan zijn drie bundels hun naam ontlenen eindigen allemaal in die lichtende openheid. Evenals ‘Man in de la’: de Amerikaan in Rusland is op weg naar het vliegveld met het manuscript dat hij mee moet smokkelen; maar wat er - met beide - gebeurt komen we niet te weten: in plaats daarvan gaat het verhaal over in de verhalen van het manuscript en verdwijnt het door de gangen van een verbeelde verbeelding in een doolhof van paradoxen en vragen. Het verhaal bevestigt de noodzakelijke identiteit van iemands erfgoed, talent en algehele integriteit, en de bevrijdende en genezende kracht van de schrijfkunst als zodanig. Bijna al deze verhalen gaan over joden, en bij de paar waarvoor dit niet geldt had dat net zo goed eveneens zo kunnen zijn. De Romeinse weduwe en weduwnaar in ‘Durf te leven’ hebben een schuld- en godsbesef op een manier die bepaald niet kenmerkend is voor dat uiterst pragmatische, allerminst mystieke volk. Maar Malamuds joden - en zijn negers - zijn het meest onvervalst. Hij imiteert volmaakt hun taalgebruik en maakt onderscheid tussen het joods-Engels van de eerste en de tweede generatie. Dat moet de vertalers hoofdbrekens bezorgd hebben - twee van de vertalers althans; L. Coutinho omzeilt het probleem meestal door alles te normaliseren. Maar ‘She will never marry a man so old and ugly like you’ is niet hetzelfde als ‘... as old and ugly as you’. Coutinho's ‘Nooit zal ze trouwen met een man die zo oud en lelijk is als jij’ is houterig en onbeholpen, maar niet onbeholpen op de manier waar Malamud voor kiest. De andere vertalers brengen het er beter af: in ‘Gekken gaan voor’ wordt de eigenaardige zin ‘Who comes on Friday night to a man that he has guests?’ door Dorinde van Oort goed weergegeven als ‘Wie komt er op vrijdagavond bij een man dat-ie gasten heeft?’ ■ | |||||||||||||||||||||||||
Het werk van Bernard Malamud
|
|