Variaties van een trottoirreliëf
Droomtopografieën van Julien Gracq
La forme d'une ville door Julien Gracq Uitgever: José Corti, 213 p., f39,95
Jan Siebelink
Stelt u zich dit sprookje voor: u woont in een nieuwbouwwijk en kijkt uit op een rij hoge flats. Op een morgen wordt u wakker en in plaats van de bekende skyline ziet u voor uw ogen de omheinde tuin van een dorpspastorie; wind voert de zoete geur van blauwe regen aan, klokken overstemmen het lawaai van een snelweg... Aan zo'n wonder doet de discrete verschijning van een nieuwe Gracq denken. Absoluut geen publiciteit. Zelfs geen kleine advertentie in Le Monde. Maar u kunt zich wapenen met briefopener of vouwbeen. Van Julien Gracq is een nieuw boek verschenen: La forme d'une ville. En zijn uitgever, José Corti - de afgelopen winter verscheiden zoals hij heeft geleefd: op zijn tenen - was nog de enige in Frankrijk die niets van papiersnijmachines wilde weten. Zijn boeken zijn de laatste, die opgesloten als maagden in de lakens van hun gesloten pagina's erom vragen te worden veroverd. Dat is niet zozeer koketterie als wel eerbied voor de kostbare tekst. Lezen is een gelukzaligheid die verdiend moet worden.
Critici kunnen moeilijk over auteurs spreken zonder bij tijd en wijle hun wenkbrauwen op te halen of hun bril wat rechter te zetten. Ze zeggen: Wat minder vaagheid graag, monsieur Modiano! Wat minder academisch, monieur Sollers! Als Gracq aan de beurt is, staan ze eerbiedig op, luisteren ademloos en noteren met rode inkt in hun schrift: Excellent. Gracqs afkeer jegens het literaire wereldje, verwoord in het succesvolle pamflet La littérature à l'estomac (1950), dat onder meer een scherpe veroordeling bevat van alles wat van de zijde van de schrijver exhibitie is of verlangen zich als vedette te gedragen, heeft tot die haast onaantastbare positie bijgedragen. Evenals zijn door Sartre gevreesde aanvallen op het filosofische jargon en op de traditionele intrige van de existentialistische roman. Dit legde Raymond Queneau zijn beroemde verspreking ‘Les ravages de Sartre’ in de mond, toen hij als voorzitter van de Prix-Goncourt-jury Gracqs roman Le rivage des Syrtes als winnaar bekendmaakte. Gracq koesterde wantrouwen jegens grote oplagen en pocketseries en schreef ongewone boeken: droomromans zonder psychologie en zonder intrige.
Gracq staat sinds zijn debuut Au château d'Argol (1938) hoog genoteerd. Men kwalificeert de boeken van deze gepensioneerde geschiedenisleraar meestal met de epitheta ‘ritueel, precieus, raadselachtig’. Wie anders zou de straten van Nantes ‘un air de netteté vacante inattendue et comme froidement balayée, que la moindre touche de soleil matinale exalte et fait presque reluire...’ durven toedichten? Gracq schrijft zinnen die groeien met de snelheid van het gras.
Na lezing van La forme d'une ville moest ik mijn Gracquiaanse topografie herzien. De stad die de verteller in Le rivage des Syrtes op een ochtend verlaat, heette in de roman Orsenna. In mijn verbeelding had ik die stad altijd gesitueerd rond de Middellandse zee, te meer omdat in het boek de neergang van een oude cultuur wordt beschreven. Gracq onthult nu dat Orsenna Nantes is.
Niets leek deze regionale hoofdstad (departement Loire-Atlantique) voor te bestemmen tot zo'n literaire wijding. Nantes dankt zijn reputatie slechts aan een biscuiterie die de vermaarde ‘nantaises’ produceert, ‘nantse meisjes’, een koekje dat aan Prousts madeleine herinnert. Gracq heeft Nantes niet als onderwerp gekozen om zich aan zulke triviale dingen over te geven. De schrijver herinnert zich een stad waar hij als internaatsleerling op het lyceum Clemenceau van zijn twaalfde tot zijn zeventiende heeft gewoond. Hoewel hij er later nog is teruggekomen als vaandrig en een tijdje als leraar, is het toch de interne tijd uit de jaren twintig die de taaiste herinneringen heeft.