Tijdschrift
Maatstaf 1986/3 bevat een schat aan niet eerder gepubliceerd literairhistorisch materiaal. Stella Bromet opent het nummer met de vertaling van een aantal brieven van Strindberg aan Siri von Essen en haar echtgenoot Carl Gustav Wrangel. Dit reeksje brieven markeert een beslissende fase in Strindbergs lang verholen liefde voor de toneelspeelster. Ze bevatten veel klachten, veel uitroeptekens, veel twijfels van Strindberg over zijn eigen functioneren. Hij gedroeg zich ook, als je zijn epistels mag geloven, tamelijk onuitstaanbaar. De toon in de brieven slaat volledig om als blijkt dat Strindberg in huize Wrangel medespeler is in een liefdesverhaal dat in zijn eigen oeuvre niet zou misstaan. Carl Wrangel blijkt al geruime tijd de hoofdrolspeler in een driehoeksverhouding waarin behalve aan zijn vrouw ook aan een negentienjarig nichtje van Siri een rol is toebedeeld. Al Strindbergs nobele gevoelens barsten los in de laatste in Maatstaf opgenomen brief, waarin hij Siri zijn liefde verklaart en hij haar wenst te verlossen uit deze, denkt hij, voor haar zo pijnlijke situatie. Harry Prick haalt uit de schriftelijke nalatenschap van Lodewijk van Deyssel diens aantekeningen over Vincent van Gogh te voorschijn. Alhoewel van verschillende kanten al eens gewezen werd op overeenkomsten in stijl tussen Van Deyssel en Van Gogh waren er niet eerder uitspraken van de literator over de schilder bekend. Deze aantekeningen van Van Deyssel waren bedoeld voor publikatie in Elsevier's Weekblad. Het is eigenlijk een recensie van H.P. Bremmers' boek uit 1911 over het werk van Van Gogh. De bespreking wordt uitvoerig met Pricks bekende precisie ingeleid. De gesprekken van Nol Gregoor met Simon Vestdijk vormen het leeuwedeel van Maatstafs literairhistorische onthullingen. Gregoor hield in 1961 en 1962 voor de AVRO-radio een reeks gesprekken met Vestdijk over zijn schrijverschap. De gesprekken zijn later gebundeld in In
gesprek met Simon Vestdijk. De gesprekken zijn heel informatief, maar voor onze begrippen nu wel wat saai. De interviewer stelt weinig prikkelende vragen en de geïnterviewde steekt een bijna ingestudeerd verhaal af bij wijze van antwoord. Zeker als je de gesprekken vergelijkt met alle literaire interviews die nu gehouden worden en met de regelmaat van de klok gepubliceerd worden, hebben de interviews van Nol Gregoor met Vestdijk nogal een kunstmatig karakter. Maar nu blijkt dat deze geboekstaafde interviews gebaseerd zijn op veel leukere en meer ongedwongen ‘huiskamergesprekken’ die Gregoor bij hem thuis met Vestdijk en Ans Koster en Gregoors vrouw voerde en op de band opnam. Gregoor durft meer en Vestdijk is na een paar borrels ook wat frivoler en openhartiger in zijn antwoorden. Een aantal uitspraken is inderdaad wel onthullend, maar toch ontkomt de luisteraar/lezer niet aan de indruk dat Vestdijk ook toen zeker niet het achterste van zijn schrijverstong liet zien.
EVA COSSEE