Het opvullen van leemtes
Twee romans over het verzet in Afghanistan
Chakoo door Kjell Gjerseth Vertaling: Janke Klok, Lucy Pijttersen en Paula Stevens Uitgever: De Geus, 282 p., f32,50
Kara Kush door Idries Shah Uitgever: Collins, 575 p. Importeur: Nillson & Lamm
Chris van der Heijden
Als een film. Het beeld beweegt van een cirkelende roofvogel naar een stel kerels die achter elkaar sjokken. Bruine pakken, geweren, bontmutsen. Ze hebben verweerde koppen met groeven en baardstoppels, kleine mongoolse ogen. Het blikveld glijdt van de achterste naar de voorste. Langzaam. Het blijft gefixeerd op een gezicht. Moe en strak. De man knijpt zijn ogen samen, draait zich half om, wijst. De camera draait weg en stopt op een punt op de horizon. Daar glijdt als een stoffig puntje een auto overheen. Er klinken kreten. Onverslaanbaar. Het beeld verbreedt zich. We zien een kaal en grillig land. Bergen, sneeuw, ijs, zand. Stilte. De stilte van een moorddadige natuur. Er klinkt een schot doorheen. Het geluid klapt tegen de bergen, verdwaalt. De camera blijft op een bergkam stilstaan. Lang. Dan vliegt de roofvogel in beeld. De camera zwenkt mee met zijn vlucht. Tergend komt rauwe muziek opzetten...
Dergelijke ‘scènes’ blijven je door het hoofd spelen als je de twee romans gelezen hebt die onlangs over het verzet in Afghanistan verschenen zijn. Met de letterlijke verhalen hebben ze niet zo veel te maken, met de sfeer alles. Afghanistan. Een land waarin weinig lijkt te gebeuren, de tijd traag is, de natuur over alles de baas en de mensen zich voortbewegen als mieren over het tuinpad. Het is ongeveer zo groot als Frankrijk en de Benelux bijeen, bestaat voor zo'n 70% uit hoge tot zeer hoge bergen, voor 20% uit woestijn en slechts 1/10de uit vruchtbare grond. In een recent verleden wist bijna geen mens er iets van. Er kwamen alleen wat hippies op zoek naar verlatenheid en drugs en een enkele dwaze journalist. Het lag verloren op de wereldkaart, ingeklemd tussen Iran, China, Pakistan en de Sovjet-Unie. Berichten erover bereikten het Westen zelden tot nooit. Waarom zou het ook? Schijnbaar gebeurde er immers niets, niets anders dan dat zo'n 16 miljoen mensen er geboren werden en stierven en dagelijks genoeg te eten probeerden te krijgen. Maar dan - opeens - voorpaginanieuws! Het is december 1979. ‘Russische inval’. Weken aaneen staan de kranten vol van onduidelijke berichten. De gemiddelde nieuwslezer pakt de atlas weer eens uit de kast. Alom speculaties: over het belang van de olie, de strategische positie van de Arabische Zee, de penetratie van de Sovjet-Unie in het Midden Oosten, de nieuwe wereldrevolutie. De Olympische Spelen lopen in het honderd, koude oorlogsfreaks bibberen voor de open haard, links mokt. Dan ebt het nieuws weer weg. Het belandt op pagina 5, pagina 8, wordt een onderkopje bij de gevarieerde berichten. Afghanistan keert voor de Westerse lezer terug naar zijn eeuwenoude positie van grijze vlek op de wereldkaart. Bergen, woestijn, roofvogels. Met slechts één minimaal verschil: er lopen nu ook Russen.
Afghaanse verzetsstrijder van de Pachtoun-stam in gebed tot Allah
Wie meer dan zes jaar later probeert om meer over de situatie in dit land te achterhalen, zal op lege mappen, schouderophalen en clichés stuiten. De enigen die zich - in ieder geval in Nederland - intensief met Afghanistan bezighouden zijn blindkoppen als de aanhangers van het Oud Strijders Legioen. Voor ‘links’ is de situatie een probleem: het is blijkbaar nog altijd ingewikkeld om felle kritiek op de Sovjetunie te uiten. Bovendien zijn verschillende groepen binnen het Afghaans verzet uiterst star om niet te zeggen reactionair in hun (Islamitische) denkbeelden. Men zwijgt er daarom liever over. Ook van de weinige groeperingen die zich wél diepgaand met de gebeurtenissen in dit land bezig houden word je niet veel wijzer: ze besteden meer aandacht aan het bestrijden van elkaar dan aan het informeren van de buitenstaander. Blijft de spaarzame informatie die de evenzo spaarzame specialisten verzameld hebben. Op basis daarvan (zie bijvoorbeeld Olivier Roy, L'Afghanistan. Islam et modernité politique, Du Seuil 1985) kun je best iets te weten komen, bijvoorbeeld dat er maar zo'n 120.000 Russische soldaten in Afghanistan zitten, dat deze slechts een minimaal deel van het land bezet houden en dat het mede daarom onwaarschijnlijk is dat de strijd tussen bezetters en verzet spoedig beëindigd zal worden. Maar veel meer dan dit weet zelfs iemand als Olivier Roy niet. ‘Je kunt er maar beter meteen aan wennen,’ zegt een andere specialist die zijn toevlucht zocht tot de literaire vorm in de eerste zin van zijn roman Chakoo. ‘Er is hoegenaamd niets dat klopt. Bijna alles is onduidelijk, tegenstrijdig, onbegrijpelijk en dat is al heel lang zo. Een gevolg daarvan is een hele rits leugenachtige en onware verhalen.’ De man die dit geschreven heeft, Kjell Gjerseth, kreeg in 1984 een belangrijke Noorse prijs voor zijn journalistiek werk over Afghanistan. En toen schreef hij een
roman, zijn debuut. Waarom? Hetzelfde geldt voor Idries Shah, een publicist met een lange staat van dienst en een bibliografie van zo'n 30 titels achter zijn naam, boeken waarin op allerlei manieren het Oosten beschreven en verklaard wordt. En ook hij schreef nu een roman, zijn eerste. Waarom? Het antwoord lijkt eenvoudig: als je iets niet kunt achterhalen en het toch wil weten, blijft er maar één weg open: de lege plekken met je fantasie opvullen. ‘Mentir pour exprimer la vérité’ zoals Arland eens zei. Dat is precies wat beide schrijvers gedaan hebben. En hoe!
De leider van de Pachtoun instrueert de opstandelingen over de tactiek voor de komende overval van een bergdorp dat door het Afghaanse leger bezet gehouden wordt