Humeuren & temperamenten
Haat
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Al persen we een ons volslagen onbekende, door de natuur met veel lichamelijk schoon begiftigd, een handvol glasscherven in het gezicht, al laten we een complete vallei met voorjaarsbloemen, pril en tintelend van kleur, vollopen met een mengsel van petroleum, cayennepeper en paraffine, al tieren en schelden we de sterren van de hemel en wensen we onze beste vrienden een lange dood door marteling toe, het is allemaal niets bij het onrecht dat ons werd aangedaan op de dag dat we ter wereld kwamen.
Want of het is zo dat we van harte doodgaan en dan hadden we maar beter helemaal niet geboren kunnen worden, of we hechten aan het leven - en dan kunnen we de geboorte die tot zo'n ongewenste dood leidt alleen maar vervloeken. De haat is iets vitaals, net als de liefde. Zoals alle sterke en onvoorwaardelijke drijfveren een destructieve kant hebben, zo is ook de haat, als uiting van gehechtheid aan het leven, destructief. Net als de liefde.
Zonder haat is ons leven futiel. Als we de liefde voor iets nobels houden en haar beschouwen als het hoogste waartoe de mens in staat is, waarom zouden we dan neerkijken op de haat? Wat ons minderwaardig maakt en niet de moeite van zo'n ingenieus stelsel van zenuwen, spieren en bloedvaten waard, is alles wat zich tussen haat en liefde beweegt: het schipperen, de lauwheid, de bescheidenheid, het op een zijspoor rangeren van je ponteneur, het je bukken en het eclipseren. Het ik-wacht-nog-even-af en je-weet-nooit-waar-het-goed-voor-is. Het collaboreren en het zwijgen.
Wie niet weet te haten is niet in staat tot liefde. Wie continu verliefd is zal een hartstochtelijk hater zijn. Verwoed zal hij zich in zijn haat vastbijten omdat alles wat middelmaat is tussen hem en de liefde staat. Zijn haat richt zich op niet minder dan het leven zelf, omdat het leven op straffe van zelfdestructie van hem vraagt nu eens zijn schouders op te halen en dan weer een stap opzij te doen. Hij ziet zijn eigen misvormdheid en haat. Hij leert in stilte te haten. Vervolgens haat hij zijn stille haat.
Haat is een te deerlijk mishandeld woord. Iemand haten omdat hij voortreffelijk is, dat is geen haat. Het is afgunst. Iets haten wat je vermogen te boven gaat, dat is geen haat. Het is domheid. Wie voortreffelijk is verdient bewondering. Wat je te boven gaat vraagt om inspanning en inlevingsvermogen. Beide doen een beroep op de liefde. Niets haat ik zo dan die twee abusievelijk met haat aangeduide kleine haatjes afgunst en domheid, dat armetierige paar krukken waarop je zo menigeen van geboorte naar dood ziet strompelen. De ware haat is een vuurkolom.
Haat verteert me. Ik ben zo weergaloos verliefd op het leven, en op alles wat daarin aan voortreffelijks en onbegrijpelijks aanwezig is, dat ik geen seconde kan ademhalen zonder haat. Alles wat zich rondom me dik en gewichtig maakt, is maar een opportunistische, vulgaire wind en vrome blikken producerende gangsterbende. Iedereen die zich magistraat, gezagshandhaver, fatsoenlijk burger, Gods soldaat of wijze man noemt - elk voor zich een dief die voor agent speelt - is, in het aangezicht van mijn liefde, rijp voor de ongebluste kalk.
Geboren worden betekent dat je vanaf je wieg zit opgescheept met misbaksels die zichzelf je medemens noemen. Sterven betekent dat je in je kist ligt zonder er ooit een te hebben ontmoet.