Laatste letteren
Ten Braven
Laatst was aan mijn column ‘Verprutst verhaaltje’ (26-4-'86) de laatste zin ontvallen. Ook mijn verhaaltje was daardoor min of meer verprutst. Mijn mededelingen over de storende werking van een niet elegant verknoopte verhaallijn liepen nu wel erg abrupt af na het laatste voorbeeld. Er hoorde nog achter te staan: ‘Al is de bekleding nog zo mooi - als het binnenwerk niet deugt, zit de divan toch niet lekker.’
Mijn stukje was dus gecoupeerd als de staart van een hond. Dat zoiets zó onbevredigend uitpakt, is op zichzelf al curieus; wat de aflevering te zeggen had, was tenslotte al gezegd. Toch werd ik er door menigeen over aangesproken dat mijn stukje zo raar afliep die week. Blijkbaar vervult een slotzin ook nog een functie die met het betoog zelf niets te maken heeft: die van sierlijke of dramatische roffel die duidelijk onderstreept dat het nu is afgelopen.
We hebben hier geloof ik met een echt literair kenmerk te maken, want ieder rechtbankverslag of redactioneel commentaar loopt onverhoeds af met een zin die net zo goed de laatste als de voorlaatste had kunnen zijn. Wat zijn dan de bijzondere eigenschappen van zo'n afrondende literaire zin?
Laten we eens een willekeurige steekproef nemen door uit een representatieve bundel verhalen de slotzinnen te verzamelen. Ik pak nu maar van de plank met bloemlezingen De beste buitenlandse verhalen van de Bezige Bij, wat weliswaar een promotiebundel is voor het eigen fonds maar toch als ‘sample’ wel representatief. De toevallige omstandigheid dat een buitenlander bij de Bij uitkwam, heeft de selectie immers gedicteerd. Er staan 28 min of meer korte stukken in, waarvan ik er drie heb laten afvallen omdat het daar fragmenten uit een groter werk betrof, terwijl het ons juist om echte eindzinnen is begonnen. De schrijvers zijn bovendien mooi geografisch gespreid van Rusland tot Zuid-Amerika en chronologisch van Stendhal tot onze eigen tijd.
Welnu, onze steekproef blijkt in vijf soorten eindzinnen uiteen te vallen. Het grootst is de groep slotzinnen (7 stuks) die hun verhalen een ‘natuurlijk’ eind bezorgen. Zo beseft de ik-figuur in ‘Eerste liefde’ van Nabokov ten leste dat hij zijn jeugdliefde nooit terug zal zien. Dat afscheid rondt de vertelling volstrekt logisch af. In andere gevallen wordt er een moord of zelfmoord gepleegd in de laatste zin (Dagerman, Salinger), en ook dat. betekent een drastische afsluiting. Soms wordt het gedrag van een der personages ten slotte psychologisch verklaard (Lind bijvoorbeeld) en in andere gevallen doorzien wij als lezers pas op het laatste moment een probleem dat was blijven liggen (Hans H. Jahnn).
Dat dit soort slotzinnen tamelijk bevredigend is, zal niemand verwonderen. Het is ermee als met muziekstukken die zich na ingewikkelde modulaties tenslotte harmonisch oplossen in de grondtoon. Het hele verhaal is als het ware op dit doel afgestemd; de Romaanse volkeren hebben hier trouwens een streepje voor omdat in hun talen het woord voor eind ook doel betekent.
Nog gortiger eindigt een groep verhalen (4) waarvan de laatste zin een clou, frappe of pointe bevat. Dat geldt in onze selectie voor ‘De huidige staat van Pompeji’ (Lowry), waarin de Italiaanse gids bij Napels in zijn prachtig-gebroken idioom tenslotte zijn liefde verklaart aan de Vesuvius die alles zo mooi verwoest heeft. Een mooi exempel is ook het verhaal van Miller dat eindigt met een niet te beantwoorden vraag naar de zin van alle gruwelen in de wereld. Dat zijn de retorische afsluitingen, misschien te vergelijken met een krachtige serie paukenslagen onder een tutti-fanfare aan het eind van menige Beethoven-symfonie.
Het is geen wonder dat andere verhalen (4) juist duidelijk demonstreren dat hun schrijvers de schurft hebben aan dergelijke bombariefinales, zodat zij opzettelijk ‘con sordino’ uitfaden. Zo zijn er twee verhalen die onopvallend met een dialoogzinnetje eindigen (Faulkner, West) en twee andere die het vertelde door middel van ‘zo’ ophangen aan een algemene overweging (Proust, Brecht). Zoals er sinds eeuwen verhalen en romans zijn begonnen met een ‘Natureingang’, zo zou je dit soort slot een ‘Stimmungsausgang’ kunnen noemen.
Deze schrijvers kunnen blijkbaar moeilijk verdragen dat hun verhaal uit zou zijn en proberen de overgang zo vloeiend mogelijk te maken. Tot het literair gedrag van slotzinnen behoort dus zowel het markeren als het verdoezelen van de eindstreep. Nog sterker spreekt een dergelijke neiging om het vertelde buiten zijn eigen grenzen te laten uitdijen uit een viertal gevallen waar de laatste zin een vooruitblik bevat die het verhaal met zoveel woorden vasthaakt aan wat nog moet gebeuren.
‘Kort daarna leefde zij niet meer’ schrijft bijvoorbeeld Djuna Barnes, en Le Clézio hoopt op een moment in de toekomst dat hij eindelijk rust zal vinden, maar dat is binnen de beperkingen van zijn verhaal nog lang niet aangebroken. Een dergelijke behoefte om door de grenzen van de eigen vorm heen te breken is blijkbaar voorbehouden aan kunsten die in de tijd verlopen; dus aan proza, maar ook aan muziek, want van Peter Schat hoorde ik laatst dat de vijf componisten de notenkrakersopera Reconstructie, destijds na rijp beraad met één lange unisonotoon hadden laten uitklinken. In de ruimtelijke kunsten bestaat die drang minder sterk. Zelden probeert een schilder zijn werkstuk buiten de lijst voort te zetten en ook beeldhouwwerken plegen op te houden waar ze zijn afgelopen.
De laatste groep van zes verhalen uit de Bij-bundel mikt het meest uitgesproken op de eeuwigheid. Op verschillende manieren proberen de slotzinnen hier aanspraak te maken op blijvende geldigheid. Twee keer (Stendhal, Chopin) zorgt het eind ervoor dat het bijzondere gebeuren is ingebed in een algemeen geldende conclusie. In andere gevallen wordt er expliciet op gewezen dat de beschreven toestand blijft voortduren. ‘De golven braken op het strand’ - zo eindigt het verhaal ‘De golven’ van Virginia Woolf. Mooi is ook de zorgvuldigheid waarmee Bukowski tenslotte het incidentele, eenmalige karakter van zijn novelle probeert uit te wissen met: ‘De Grote Minnaar was dood. Maar er zouden er meer zijn. Ook plenty die niet zo groot waren. Die voornamelijk. Zo ging dat. Of niet.’
Als op kousevoeten verlaten we hier de wereld van het verhaal. De schrijver kan het nauwelijks verkroppen dat hij ons moet laten gaan.