Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
The Holocaust, the Jewish Tragedy door Martin Gilbert Uitgever: Collins, 959 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f 75,95G.L. DurlacherVijf jaar geleden, na het verschijnen van Martin Gilberts boek Auschwitz and the Allies, schreef ik in De Gids dat mijn illusies gedoofd waren en dat de bladzijden van zijn boek zich als loden gewichten op mijn geest gestapeld hadden. Ik vroeg mij toen af hoe hij het op kon brengen 350 pagina's te vullen, waarin hij met angstwekkende precisie in chronologische volgorde de gebeurtenissen op de weg der ‘Endlösung’ van mei 1942 tot mei 1945 weergeeft in het licht van de lauwe en ongeïnteresseerde houding der geallieerden. Begin van dit jaar kwam Gilberts nieuwe boek uit: The Holocaust, the Jewish Tragedy. De aankondiging in de pers maakte mij bang, omdat ik wist dat ik tegen beter weten in weer in de hel zou afdalen om naar hen te zoeken van wie ik bij voorbaat weet dat zij onvindbaar zijn. Toen het boek mij ter bespreking aangeboden werd, probeerde ik mijzelf wijs te maken dat ik na de Shoah-film en de confrontatie met mijn medegevangenen ook déze confrontatie met het verleden zou kunnen verdragen. Dat bleek kinderlijke overschatting van het eigen incasseringsvermogen. George Steiner schrijft in de Sunday Times van 9 februari jongstleden naar aanleiding van het boek: ‘Dit is geen boekbespreking. Men kan geen ononderbroken relaas van duizend bladzijden marteling en massamoord, van afschuwelijkheden en vernietiging recenseren (...) duizend bladzijden van onophoudelijke gruwelen, land na land, getto na getto, concentratiekamp na concentratiekamp, crematorium na crematorium. Een verzameling van onmenselijkheden die het jodendom in Europa, de Sovjetunie en in Noord-Afrika overstroomde tussen 1939 en 1945.’ Ik kan dit alleen beamen. Gilbert beschrijft de wurgende greep waarin de nationaal-socialisten vanaf januari 1933 de joden in Duitsland langzaam lieten verstikken en schildert tot in de kleinste details de moord op Europa's joden tussen 1933 en 1945. In een bijna pedante ijver zoekt hij bij elke periode in het dozijn jaren van het ‘Derde Rijk’, bij elke maatregel, bij elk min of meer bekend kamp, mondelinge en geschreven ooggetuigenverslagen van nog levende oud-gevangenen en teruggevonden documenten van hen die in de vlammen van Warschau of de verbrandingsovens zijn omgekomen. Hij voert tientallen gesprekken met overlevenden, wroet in archieven, speurt naar nota's, memo's en vastgelegde gesprekken van SS en SD en diept uit de processtukken van het rechtsgeding tegen oorlogsmisdadigers de relevante verklaringen van getuigen en aangeklaagden op. Hij beëindigt zijn speurwerk niet bij de capitulatie in mei 1945, omdat voor de overlevende joden van Oost-Europa de lijdensweg daar niet geëindigd was. Zijn beschrijving van pogroms in Poolse steden en dorpen waarin van de weinigen die de catastrofe overleefd hadden nog eens honderden de dood vonden, is het ondragelijke slotakkoord van het boek. Honderden verslagen van oud-concentratiekampgevangenen en tientallen gesprekken met hen hebben mij niet het neerdrukkende gevoel gegeven dat dit boek bij mij teweegbracht. Gilbert laat kinderen en volwassenen, vrouwen en mannen, geleerden en handwerkslieden, agnosten en vromen aan het woord om hun verhaal van absolute verschrikking te vertellen; de met bloed en as gedrukte atlas van de holocaust. Nergens is er licht, nergens een adempauze. Ontelbare namen, bladzijde na bladzijde en toch een pover aantal vergeleken met de zes miljoen die niet meer kunnen getuigen. | |
NichtjeEen enkele naam, een enkel gezicht ken ik uit mijn eigen kamptijd, maar hérkennen kan ik hen niet in Gilberts massieve monument. Ik begrijp zijn behoefte om ademloos te getuigen en om het werk van Dubnov en Ringelblum voort te zetten. De laatste woorden van zijn vakgenoot Dubnov, toen hij in het getto van Riga vermoord werd, waren: ‘Schreibt und farschreibt!’ ‘Schrijf en boekstaaf!’ Ringelblum bleef tot aan zijn executie en die van zijn vrouw en zoon in maart 1944 in Warschau doorschrijven over de verschrikkingen waarin de Poolse joden ten onder gingen. Deze mannen moeten Gilberts lichtende voorbeelden geweest zijn bij zijn bijna ondraaglijke taak. De gedrevenheid, de woede, de afschuw en het verdriet van deze historicus die onze ondergang tot mei 1945 alleen vanuit de verte kon waarnemen, werd pas invoelbaar door een heel kleine opmerking op bladzijde 768 van zijn boek: ‘Among the survivors (van het getto van Warschau - G.D.) was an eight-year-old girl, Ania Goldman, my cousin.’ In dit licht is George Steiners kritiek op Gilbert niet erg rechtvaardig. Met zijn verwijt dat diens inventarisatie van feiten te kort schiet als het geschiedenis betreft die dolgedraaid is, legt hij hem de eis op filosofische, psychologische of andere verklaringsgronden voor het antisemitisme en zijn gevolgen te zoeken. Maar tegelijkertijd klaagt hij dat filosofen en historici niet toegerust zijn om hierover te speculeren en voert Heine, Kafka, Mandelstam en Celan ten tonele vanwege hun diepe inzicht. Alleen is de eerste drie van dit rijtje - gelukkig voor | |
[pagina 12]
| |
hen - de kennis van deze gek geworden geschiedenis bespaard gebleven. Mijn verdediging van Gilbert betekent geenszins dat ik blij ben met de vorm waarin hij zijn boek gegoten heeft. Was Auschwitz and the Allies al bijna niet te lezen door de compacte ellende, dit werk komt met steeds harder wordende mokerslagen op de lezer af. Nog niet op de helft, vervolgde het boek mij al in mijn slaap. Ik voelde mij zoals de reiziger in Kafka's verhaal ‘De strafkolonie’ zich gevoeld moet hebben als toeschouwer bij de zelfopgelegde strafvoltrekking van de officier die hem de executiemachine gedemonstreerd had. ‘Wees rechtvaardig’ waren de woorden die de tanden van dit onverbiddelijke werktuig in diens rug, diens lichaam en diens brein zouden griffen tot de dood erop volgt. In plaats daarvan desintegreert het toestel en laat bloed, chaos en onbegrip achter. Zoals Kafka's reiziger zich afkeerde van de meedogenloze strafmachine, zo keer ik mij af van de ongewild wrede, overstelpend gedetailleerde beschrijving zoals Gilbert die van de holocaust geeft. De lezer van zijn boek staat immers niet in de beklaagdenbank en is niet schuldig zolang het tegendeel niet blijkt. Claude Lanzmann heeft met zijn film Shoah de kijkers evenmin gespaard of willen sparen. Maar ondanks, misschien zelfs dank zij de lengte van zijn film, de indringende gesprekken met ooggetuigen en de beelden van schuldige bossen en velden, heeft hij gedaan wat Dubnov met zijn laatste woorden opdroeg: doorgeven van onze geschiedenis, opdat de wereld zou weten én zou voelen en opdat zij het verleden als waarschuwing in het heden en in de toekomst zou leren gebruiken. Misschien heeft zijn kunstenaarschap Lanzmann ervoor bewaard zijn relaas te gebruiken als gesel voor zijn kijkers. Hoe groot mijn ontzag ook is voor de gigantische taak die Gilbert op zich genomen heeft, voor zijn moed en voor zijn incasseringsvermogen, zijn boek heeft mijn huilen verstikt. Mijn verstand registreerde, maar mijn gevoel moest ik beschermen tegen het trommelvuur van zijn woorden. Dit zwarte hoofdstuk uit de geschiedenis van deze eeuw kan slechts geschreven worden met de talmoedische regel voor ogen, dat leren en onderwijzen niet alleen een zaak van het hoofd, maar vooral een zaak van het hart is. ■ |
|