Criminaliteit als misverstand
Verschuivingen in het denken over misdaad en straf
In de speeltuin Nederland. Over gezagsveranderingen tussen ouderen en jongeren Uitgever: De Arbeiderspers, 190 p., f34,50
Growing out of Crime. Society and Young People in Trouble door Andrew Rutherford Uitgever: Penguin, 189 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f24,50
Lodewijk Brunt
Is het streven naar gevangenisstraffen in plaats van geselingen, verminkingen en onthoofdingen een uiting van een bepaald niveau van beschaving? Die vraag dringt zich op bij lezing van In de speeltuin Nederland van Paul Kapteyn en Growing out of Crime van Andrew Rutherford. Beide boeken houden zich bezig met wat je ‘jeugdcriminaliteit’ zou kunnen noemen en met de behandeling daarvan. Kapteyn is een erkend adept van de civilisatietheorie. Als ik het goed begrijp beweert hij dat het voortgeschreden beschavingsproces, waarbij mensen steeds meer zelfbeheersing aan de dag leggen, heeft geleid tot een sterk afnemende criminaliteit van volwassenen. Dat er nog zoveel geweld en agressie voorkomen in de samenleving moet op rekening worden geschreven van de jeugd en zou het gevolg zijn van een misverstand: ouderen gaan er ten onrechte van uit dat jongeren nét zoveel zelfbeheersing aan de dag leggen als zijzelf. Ze pleiten er voortdurend voor dat jongeren, met name uit kansarme milieus, meer rechten en mogelijkheden krijgen.
Kapteyn lijkt dat een heilloze weg te vinden: de jeugd zou eerder op haar plichten gewezen moeten worden en zodoende tot het gewenste beschavingsniveau gebracht. De auteur is een optimist. Naarmate de beschaving toeneemt, verdwijnt misdadigheid vanzelf; criminaliteit is een fase in een ontwikkeling op lange termijn. Vanuit een heel andere hoek komt Rutherford tot eenzelfde standpunt. Criminaliteit wordt volgens hem kunstmatig in stand gehouden door het juridische en politionele apparaat. Of je delinquenten opsluit, dan wel een psychiatrische behandeling geeft, het maakt allemaal niets uit. Hij is voorstander van een ‘ontwikkelingsbenadering’, die erop neerkomt dat er veel geld en middelen gepompt moeten worden in de opvoedingsinstellingen van de samenleving, vooral gezinnen en scholen. Misdaad zal daarmee goeddeels verdwijnen, want voorkomen worden.
De afgelopen honderd jaar heeft zich een ingrijpende verschuiving voorgedaan in het denken over misdaad en straf, geweld en dood. In de tweede helft van de vorige eeuw gold cellulaire opsluiting als een toppunt van beschaving. Andrew Rutherford lijkt deze straf nu daarentegen te beschouwen als een toppunt van barbarij. Zowel hij als Paul Kapteyn houden rekening met een samenleving waar criminaliteit zo niet verdwenen is, dan toch in belangrijke mate kan zijn teruggedrongen. Moet deze verandering in het denken worden toegeschreven aan een werkelijke verhoging van het beschavingspeil? Ik vermoed dat Paul Kapteyn daar volmondig bevestigend op zou antwoorden. Het probleem is hoe zoiets vastgesteld kan worden. Bij mijn weten bestaat er geen ondubbelzinnige maatstaf waaraan de mate van beschaving kan worden afgemeten. Zolang harde criteria ontbreken houden uitspraken daarover het karakter van slagen in de lucht. De zware morele en emotionele geladenheid maakt het beschavingsbegrip moeilijk bruikbaar in wetenschappelijke discussies, maar des te meer in politieke discussies. De tegenstanders van de doodstraf hebben in de vorige eeuw hun pleidooi gewonnen door hun standpunt voor te stellen als ‘beschaafder’ dan de standpunten van hun tegenstanders. Misschien kan dit nog eens worden toegepast als het gaat om de afschaffing van jeugdgevangenissen of tuchtscholen. Of daarmee de beschaving zal voortschrijden of niet, er zullen in de toekomst ongetwijfeld weer anderen zijn die menen dat ze beschaafder zijn dan de rest.
■