‘Het is met de domheid als met de dode: dom of dood is altijd de ander’
Rudie Kagie
Van het één kwam het ander, want als Matthijs van Boxsel ergens mee begint, pakt hij de zaken degelijk aan. Toen hij vier jaar geleden in het kader van een doctoraalscriptie over Robert Musil op diens redevoering Über die Dummheit uit 1937 stuitte, wilde hij weten wat er in de loop der eeuwen nog meer over het begrip domheid was gepubliceerd. Dat bleek zeer veel te zijn - alleen: nauwelijks iets in het Nederlands. In het Spaans, in het Pools en in het Frans ontdekte hij encyclopedisch opgezette werken met spreekwoorden, gezegden, tekeningen en beschouwingen over de domheid. Van Boxsel vond dat een dergelijk naslagwerk in ons land ten onrechte ontbrak. Met de ijver van een gedreven verzamelaar begon hij een speurtocht langs antiquariaten, bibliotheken en musea, op zoek naar gedrukte wijsheden over zijn studieobject. Nu, vier jaar later, ligt de eerste, in gedistingeerd Gallimard-omslag gestoken aflevering van De encyclopedie van de domheid op tafel. Vier maal per jaar zal er een deeltje verschijnen, waarmee de encyclopedie waarschijnlijk het eerste tijdschrift over domheid in de wereldgeschiedenis is.
Van Boxsel, die zich bescheiden ‘redacteur’ van de uitgave noemt (hoewel hij het eerste, inleidende essay schreef) leerde inmiddels dat het afstandelijk bespiegelen van de materie een hachelijke onderneming is. ‘Het onderwerp ligt nogal gevoelig’, stelt hij vast. Zo zag hij af van verschijning op de televisie, deels omdat de vragen waar Sonja hem mee wilde confronteren (‘wie vind je dommer: Karel van de Graaf of Ivo Niehe’) hem stompzinnig voorkwamen, deels omdat hij lijfelijk geweld vreest als zijn gezicht van het scherm wordt herkend. Een interview in het Algemeen Dagblad resulteerde immers in anonieme telefonades. Wie over domheid schrijft, maakt zich niet populair. Een lezeres van het ochtendblad Trouw zond vanuit Zutphen een woedende brief, waaruit de encyclopedist enerzijds geamuseerd, anderzijds geërgerd over het onbegrip citeert: ‘Hoe komt u erbij om een encyclopedie van de domheid uit te geven? Is een gewone encyclopedie niet genoeg? (...) Ik hoop niet dat als u ooit kinderen krijgt, u hen zult opvoeden met uw eigen ideeën. De wereld gaat aan egoïsme ten onder. Als er domheid bestaat - wat ik weerleg - is dat, omdat mensen te veel met zichzelf bezig zijn. Ik hoop, dat u zult genieten van de gave van het verstand; leer maar aan anderen hoe het intellect werkt en pas goed op uzelf.’ Naast afkeuring oogstte Van Boxsel bijval met zijn schriftuur. Hij toont een brief van Nicolaas Matsier, waarin deze hem wat ‘ideetjes’ aan de hand doet: een structuuranalyse van de moppen van Max Tailleur, een seksueel handboekje voor de gereformeerde onderwijzer alsmede een studie naar de emotionele behoefte van ulo-leerlingen. De onderzoeker ontvangt van meelevende lezers citaten, boektitels, illustraties, essays, gedichten en songteksten waarin het begrip domheid figureert: hij catalogiseert ze zorgvuldig in zijn kaartsysteem.
‘Ik heb,’ zegt hij, ‘misschien wel duizend kaarten met uitspraken van Musil over de domheid.’ Een hoogleraar adviseerde hem, het onderwerp grondig uit te diepen, zodat hij er te zijner tijd op zou kunnen promoveren. De werkloze academicus werkt nu aan een proefschrift over de domheid, maar vooralsnog vergt de redactie van de encyclopedie het merendeel van zijn tijd. Binnen het kwartaal verschijnt deel twee, die een vertaling van Musils Über die Dummheit zal behelzen. Verder staan voor 1986 nog afleveringen op het programma over Bouvard et Pécuchet van Flaubert, en het begrip domheid in (‘en niet van, zoals iedereen denkt’) de bijbel. Het domme blondje, de banaliteit, het idiote en het begrip domheid bij Multatuli en bij Kant komen in 1987 aan de orde.
Het mechanische hoofd van Raoul Hausmann (1919) op het omslag van De encyclopedie van de domheid
Matthijs van Boxsel
bert nienhuis
Gesprek met encyclopedist van de domheid Matthijs van Boxsel