Zege uit 't zuiden
Ten Braven
Bij Vlaanderen begint de victorie. Althans in het Vlaams Cultureel Centrum te Amsterdam was door de evenzeer Vlaamse Stichting BOEK dezer dagen een discussie georganiseerd over een vraagstuk dat iedere Vriend van het Boek, dus ook de lezer van deze kolommen, al ten minste een decennium hoog zit.
Namelijk: hoe zal de toekomst zijn van het lezen, nu een stroom van elektronische wondermiddelen langzaam maar zeker bezit neemt van onze cultuur? Of - zoals de letterlijke titel van het debat luidde - ‘Lezen en schrijven. Hoe verder? De betekenis van het geletterd zijn in onze samenleving.’ En in tegenstelling tot wat je normaal gesproken van een panel- of forumdiscussie mag verwachten, werd er aan het eind van de avond zowaar een hoopvol perspectief geschetst, dat ik de doorgefourneerde boekenvriend niet mag onthouden.
De inleiders van de bijeenkomst begonnen uiteraard in rauwe tinten het gruwelijk toekomstperspectief te schetsen dat ons wacht en dat zich in sommige barbaarse oorden (De Verenigde Staten, natuurlijk weer) al heeft uitgekristalliseerd: kinderen die acht uur per dag televisie kijken, niet of nauwelijks meer kunnen lezen en zich niet schriftelijk kunnen uitdrukken, zodat zestig à tachtig procent van de bevolking al ‘ongeletterd’ (illiterate) genoemd kan worden, waarvan weer de helft letterlijk analfabeet zou zijn.
Is er in die omstandigheden een toekomst denkbaar voor onze westerse cultuur, die wij ons immers niet anders kunnen voorstellen dan als in schrift vastgelegd, in boeken tot ons komend en alleen door lectuur eigen te maken?
Iedereen kent trouwens ook in ons land allang de angstige verhalen van huisgezinnen waar de televisie altijd aanstaat, van kinderen waar niet meer mee te praten valt omdat ze altijd een walkman met dreunende beat op hun kop hebben, schoolklassen die geen andere conversatiestof meer kennen dan de tv-uitzendingen van de vorige avond; gymnasiasten die niet meer kunnen spellen en studenten die hun grammaticaregels niet verder beheersen dan ‘hullie wast hun eigen’.
Dat de Stichting BOEK nerveus begint te worden is geen wonder.
En de kwestie krijgt steeds ruimere belangstelling, want heeft niet zeer onlangs Cyrille Offermans, op de beeldbuis zelf, een boekje opengedaan over de debiliserende invloed van het medium en sprong toen zelfs Sonja Barend daar de volgende week niet bovenop door huismoeders aan het woord te laten die 1. soms vergeefs getracht hadden de afstandbediener van hun tv-apparaat in de boekenkast (sic!) te verstoppen om weer eens tot normale conversatie of ‘een spelletje’ te komen, of 2. zelfs van huis waren weggelopen omdat de tv hun bestaan begon te terroriseren?!
In het forum zat (links van de voorzitter, rechts voor de zaal) een medewerker van de BRT, die krachtig van mening was dat alle zendgemachtigden in België, maar ook in het Gooi, vooral op gemakkelijke consumptie mikken. Hij vermoedde daar zelfs een bewust beleid achter; hoe dommer en ongeletterder het grote publiek, hoe minder men tot kritisch nadenken geneigd zou zijn en dus makkelijker toegankelijk voor simplificerende politieke boodschappen.
Bovendien meende hij dat de invloed van de beeldmedia (tv, maar ook video en alle mogelijke beeldschermpjes op modern rekentuig en computerspelletjes) funest moest zijn voor het creatieve taalgebruik en in de toekomst de verbale kunsten (zeg maar: de literatuur) de das zou omdoen.
Een doctor in de tekstwetenschappen uit Tilburg, links in het panel, viel hem bij: onze sociaal-democratie bewijst wel lippendienst aan de deelname van iedereen aan de cultuur (de zogenaamde spreiding van kennis en macht), maar in feite leven we onder de dictatuur van de permissive society: van niemand mag meer iets gevergd worden en dat terwijl Hegel al in 1806 in Jena had vastgesteld dat weliswaar iedereen moest kunnen participeren in het leven van de geest, maar dat zulks zonder inspanning nooit mogelijk zou zijn.
Het debat dreigde dus in een zwartgallige impasse te verzeilen. De toekomst leek te zijn aan cultuurloze idioten, gekluisterd aan het beeldscherm en weigerend zich in te spannen voor iets moois of hogers als het ‘leven van de geest’.
Maar toen kwam een onderwijshistoricus uit het zuiden des lands aan het woord; zou het ook mogelijk zijn - stelde hij voorzichtig - dat de moderne technologie compleet met beeldschermen, beeldplaten en onderwijscomputers, de toegankelijkheid van alle mogelijke kostbare kennis zou bevorderen, dat er inderdaad makkelijker maar ook efficiënter geleerd zou kunnen worden en dat zelfs de toegang tot het boek in de toekomst door de huiscomputer vereenvoudigd zou blijken?
Prompt bleek er in de zaal een cultuurfilosofe te zitten die hem bijviel: in onderwijs en cultuuroverdracht was altijd veel te veel van onze rationele hersenhelft uitgegaan, waar ook ons taalvermogen zetelt; onze huidige beeldcultuur zou voor een beter evenwicht kunnen zorgen, zodat onze kinderen niet meer uitsluitend ‘geletterd’, maar meer all-round ‘gebildet’ zouden wezen.
Maar echt getroost voelde ik me pas toen de hooggeleerde onderwijsfilosoof eraan toevoegde dat een vergelijking met de eerste industriële revolutie ons kon tonen dat destijds de industrialisering van de samenleving eerst ontwrichting en verpaupering had meegebracht, maar later toch tot een ongekende ontplooiing en verrijking had geleid. Zo zou ook de tweede technologische revolutie, die van de informatica, ons nu eerst haar lelijke gezicht laten zien van vervlakking en debilisering, maar later haar zegeningen brengen in een postmoderne vrijetijdssamenleving, waar zinvolle geestelijke ontplooiing de plaats van de noeste materiële vlijt zou innemen.
Gesterkt en opgeruimd reed ik naar huis, terwijl de autoradio het ene literaire programma na het andere uitzond.