Dat zoeken we even op
Twee naslagwerken over Nederlandse letterkunde
Winkler prins lexicon van de nederlandse letterkunde Uitgever: Elsevier, 477 p., f99,50
De nederlandse en vlaamse auteurs. Van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs Onder hoofdredactie van G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse Uitgever: De Haan, 670 p., f39,50
Ton Anbeek
Bijna tegelijkertijd verschenen er twee naslagwerken over Nederlandse literatuur, die bovendien op een vergelijkbare manier ontstaan zijn. Uitgeverij De Haan liet de lemmata over Nederlandse schrijvers en anonieme werken (als Beatrijs, de Reinaert en andere middeleeuwse teksten waarvan de auteur onbekend is) uit de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur halen en vulde dit aanbod aan met recent materiaal. Hetzelfde gebeurde met de Winkler Prins: ook hier werden de Nederlandse auteurs uit hun alfabetische context gehaald. Zodat Kloos niet meer tussen ‘kloon’ en ‘klooster’ staat maar door zijn kunstbroeders Klinkhamer en Kneppelhout wordt omringd.
De redenering van uitgeverij Elsevier is begrijpelijk: wie in literatuur is geïnteresseerd, hoeft nu niet de hele kosmos aan feiten en gegevens die een encyclopedie bevat, in huis te halen. Het plukken van de Nederlanders en Vlamingen uit de Moderne Encyclopedie van de wereldliteratuur is opvallender. Het betekent dat veel mensen mogelijk minder belangstelling hebben voor al die buitenlandse grootheden en liever daarvoor in de plaats die ene pil met alle Nederlanders en Vlamingen onder handbereik houden. Waarschijnlijk zien de beide uitgevers het goed: de verkoop van vertaalde romans neemt af ten gunste van de literatuur van eigen bodem, die floreert als nooit tevoren (in ieder geval in kwantitatief opzicht). Niet alle uitgevers zijn overigens zo gelukkig met deze ontwikkeling waarbij de literatuur in de landstaal een steeds groter marktaandeel weet te veroveren.
Welk boek is nu het beste: het lexicon dat De Haan uitbracht of dat van Elsevier? Op die hamvraag is geen definitief antwoord te geven omdat aan beide boeken een zwerm deskundigen heeft meegewerkt. En dus verschilt de kwaliteit per lemma. Zo bevalt het stuk over Hermans in De Haan mij beter dan dat in Elsevier - het is dan ook geschreven door Hermanskenner bij uitstek, Frans Janssen (de bijdragen in Elsevier zijn helaas niet ondertekend). Bij de beide stukken over Vestdijk is het andersom: achter de anonieme auteur van het heldere Elsevierstuk vermoed ik Rudi van der Paardt, of anders iemand die schaamteloos diens heldere artikel in het Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945 heeft overgepend. Zo verschilt de kwaliteit per behandelde auteur; geen van beide naslagwerken wint het op alle fronten.
Toch is er wel iets in het algemeen op te merken. In de Moderne Encyclopedie van de Wereldliteratuur, de bron voor De Haan, werden niet alleen de auteurs behandeld, maar ook enkele boeken van zo'n schrijver (ten minste als hij of zij belangrijk genoeg was) wat uitvoeriger besproken. Zo'n aanpak is ook in buitenlandse werken niet ongebruikelijk; The Oxford Companion to English Literature gaat zelfs nog iets verder: daar krijgen belangrijke romans en toneelstukken hun eigen trefwoord. Die oorspronkelijke opzet is in De Haan bewust zoveel mogelijk weggewerkt, maar toch is hier en daar nog wel iets zichtbaar van het oude stramien. Gelukkig maar. Want zo'n bespreking van één literair werk (met korte inhoud) is onontbeerlijk voor iedereen die mee wil praten over boeken die hij/zij nooit gelezen heeft. Bovendien verlevendigt zo'n uiteenzetting vaak de tekst van een lemma, dat anders wel erg globaal wordt. Bij Elsevier koos men bewust voor meer algemene typeringen van het hele werk van een auteur. Daardoor struikelt de gebruiker over zinnen als: ‘Hoofdproblematiek is de houding die de mens kan aannemen tegenover leven en dood, tegenover de chaos van het bestaan in de wereld en in de tijd.’ Deze wijsheid staat te lezen in het stuk over Nooteboom, maar had heel goed in nogal wat lemma's over moderne auteurs herhaald kunnen worden, want de typering is even juist als nietszeggend.
Opvallend bij beide lexica is de geringe ruimte voor Nijhoff, terwijl over de interpretatie van de gedichten van die auteur voortdurend in de vakpers gepubliceerd wordt.
Door de aanpak van De Haan zijn de stukken in dat lexicon over het algemeen iets langer dan in Elsevier. Daar staat tegenover dat Elsevier méér auteurs bevat. Zo ontbreken bijvoorbeeld in De Haan de onsterfelijke schrijvers Fons van de Maele, Aloïs de Maeyer en Pieter Magerman en o schande, ook de zoon van de laatste, Adriaan Magerman, komt niet voor in De Haan terwijl die toch elegisch-muzikale verzen geschreven heeft die ‘het vluchtige van het bestaan en de onvervuldheid van het aardse leven in een vloeiend en innerlijk bewogen ritme’ suggereren. Toegegeven, u en ik hebben het bestaan van deze literatoren nooit vermoed, maar als we ooit de naam Magerman tegenkomen kunnen we die nu ten minste opzoeken in Elsevier. De algemene conclusie kan zijn: wie De Haan aanschaft krijgt meer over minder auteurs.