[Nog niet, met of niet langer met Freud - vervolg]
te ziek is om haar nog te kunnen blijven analyseren. Gedurende dat jaar schrijven James en Alix elkaar vrijwel dagelijks. Bovenstaande anekdote vormt het hart van een brief die Alix op een maandag naar haar man verstuurt.
Dit is de interpretatie die zij van het voorval geeft: dat de jongen haar vraagt om te dansen, wijst er duidelijk op dat zij voor hem een moederimago is. Dat hij haar vervolgens niet meer loslaat, duidt op een moederfixatie. Zijn beledigde en teneergeslagen reacties: gekwetst narcisme. De beestachtige ober: een vaderimago. Deze ontmaskert hem als iemand zonder geld - ‘(= faeces-penis)’ schrijft Alix - en dus iemand die niet zijn moeder bij zijn vader kan weglokken.
De brieven van James en Alix Strachey staan bol van zulke duidingen; vooral die van Alix. Twee dagen nadat ze haar lerares Duits heeft leren kennen, schrijft ze aan James. ‘She has a castration-complex & a narcissism as big as a house.’ De dochter van de bazin van het pension waar Alix verblijft, is obviously a neurotic with ‘Soziale Angst’, or a melancholic’.
Met dit laatste voorbeeld is ook wel ongeveer het maximum aan twijfel gegeven dat het echtpaar Strachey kende. Uit de inleiding van Perry Meisel en Walter Kendrick, die de brieven hebben geselecteerd en geannoteerd, blijkt dat het in voorfreudiaanse jaren wel anders was. Zowel James en Alix wisten absoluut niet wat ze met hun leven aan moesten. Ze konden zich aan niets of niemand wijden. Ze liepen dan voor dit, dan weer voor dat onderwerp warm; ze flirtten met de vredesbeweging, met het vegetarisme, met het feminisme; ze werden een beetje verliefd op allerlei personen van beiderlei geslacht. Het ontbrak hun, in tegenstelling tot Lytton Strachey en een aantal andere bewoners van Gordon Square en omgeving, aan ook maar een greintje gevoel van roeping. Totdat ze dan Freud leren kennen. Vanaf dat moment valt voor James en Alix de mensheid uiteen in drie categorieën: zij die met Freud zijn, zij die nog niet met Freud zijn en zij die niet langer met Freud zijn. Zij die nog niet met Freud zijn, veroorzaken bij James en Alix afwisselend irritatie en meewarigheid. Zo gaat James lunchen met Lytton. Ze discussiëren over christendom en estheticisme. 's Avonds schrijft hij aan Alix: ‘Why can't these asses read the Prof's works’ En over de antropologen Malinowski en Seligman, die als eregasten een avond van de British Psycho-Analytic Society bijwonen, merkt hij op: ‘If these owls are really interested in psychology, why don't they go & get analysed?’
De afvalligen van ‘All-Mighty’ mogen op smaad en hoon rekenen. ‘Jungite offshits’ noemt Alix degenen die meer in het werk van Jung zien. Met gespitste oren worden de berichten uit Wenen afgewacht. Is Otto Rank in ongenade gevallen bij de Professor? Naar de verdoemenis met die Rank! In het beste geval is een ontrouwe ‘in trance’. Terugkeer uit deze staat van foutief bewustzijn is nog mogelijk, zodat de ontrouwe misschien ooit weer met James kan zeggen: ‘I'm altogether rather nuts on the Professor just now.’
Bloomsbury/Freud is de titel die Meisel en Kendrick aan deze verzameling hebben gegeven - met het oog op de verkoopcijfers, natuurlijk. Met Bloomsbury echter heeft het boek nauwelijks iets van doen. James en Alix Strachey hebben er wel vele jaren gewoond, maar ze wekten niet voor niets de wrevel en lachlust van Virginia Woolf op.
Het boek had beter kunnen heten: Freud, Freud en nog eens Freud.
■