Vertaald
Moderato cantibile door Marguerite Duras, vertaling Remco Campert (De Arbeiderspers, 115 p., f26,50). Tien jaar lang heeft Anne Desbaresdes zich onberispelijk gedragen, maar nu gedraagt ze zich onbehoorlijk: ze arriveert pas als haar gasten er allang zijn en is bovendien dronken. Deze ommezwaai is tot stand gebracht door een crime passionnel. In een café doodde een man zijn geliefde. Anne heeft het gegil van de stervende vrouw bij toeval gehoord en 's nachts stelt zij zich voor hoe de mensen tot hun daad kwamen. Dan ontmoet ze een man, Chauvin, arbeider op de fabriek van haar echtgenoot, die net zo gefascineerd is door deze moord als zij zelf. Er vinden regelmatige ontmoetingen plaats in het café waar het drama zich afspeelde, daar spreken zij over de motieven van dader en slachtoffer. Zij stellen zich voor dat de vrouw om haar dood gevraagd had. De macabere romance die zich ontwikkelt roept een intense spanning op en vraagt om een climax.
De stofwolk door Tonio Guerra, vertaling Frans Denissen (Bert Bakker, 120 p., f27,90). ‘Toen een boer merkte dat zijn vrouw hem bedrogen had, liet hij de tafel dekken voor drie. En ze aten de rest van hun leven met hun blik op het derde, lege bord voor hen.’ De drie borden is een van de achtenzestig fragmenten uit de bundel van Tonio Guerra. Deze Italiaanse schrijver is ook bekend als dichter en scenarioschrijver, wat niet zo verwonderlijk is want de korte tot zeer korte ‘verhalen voor een rustige nacht’, zoals de ondertitel luidt, zijn poëtisch en buitengewoon beeldend, ondanks het ontbreken van een duidelijke plot. Sommige stukken doen denken aan Arabische sprookjes, andere zijn absurd, de meeste zijn ontroerend. Ze gaan over liefde, animisme, dood, wraak, verlangen en heimwee. Stuk voor stuk zijn het perfecte romans in een notedop.
De kanarie door Marek Nowakowski, vertaling Liesbeth Schnack (De Prom, 128 p., f22,50). Ook De kanarie bestaat uit een groot aantal verhaaltjes; het zijn impressies van de situatie tijdens de staat van beleg in Polen. Ze zeggen meer dan welk krantebericht ook zou kunnen zeggen; niet alleen zijn de stukjes informatiever maar vooral de benauwende en beangstigende sfeer wordt indringend weergegeven. Gewone mensen plegen kleine verzetsdaden, worden gek van de voortdurende intimidatie, zijn verbijsterd over de corruptie, de oplichterij, de laster en de leugens. Ze zijn de slachtoffers van het onderdrukkende systeem, de pesterijen van de militie, ze weten dat niemand meer te vertrouwen is en verlangen naar vrijheid. Marek Nowakowski is een publikatieverbod opgelegd in zijn eigen land; dit werk is het land uit gesmokkeld.
Dood en verderf in de schoolbanken door Kathy Acker, vertaling Peter van Oers (Bert Bakker, 203 p., f29,90). In New York behoorde Kathy Acker (1949) tot de literaire undergroundcultuur, ze studeerde daar klassieke talen en filosofie en werkte in een seksclub. Haar werk werd zowel pornografisch als feministisch genoemd. De fatsoenlijke literaire kliek, zoals Acker ze noemt, kamde dit boek, waarin seks en geweld overheerst, onverbiddelijk af. Ze werd in de Britse pers zelfs beticht van nymfomanie, geestesziekte en herhalingsdwang. Anke Manschot zegt in het gesprek dat zij met Kathy Acker had (boekenbijlage 2-11-'85): ‘Wat toch vooral bijblijft na lezing is dat het boek een kwellend verlangen naar liefde uitademt, en de strijd om als vrouw en kunstenaar te overleven.’ De kunstenares beweert zelf dat ze niet goed is in tedere taal, in emotionele uitingen als ‘ik hou van je’. Haar specialisatie is geweld, dat blijkt ook al uit de titel. Janey, de hoofdpersoon, schrijft haar levensverhaal: ze geeft dialogen weer, beschrijft situaties en gevoelens, filosofeert, citeert op ruime schaal en illustreert haar eigen werk. Mij sprak ‘de roman’ niet aan; ik vind het te lelijk, hoewel sommige van Ackers onconventionele ideeën (over macht bijvoorbeeld) absoluut het overdenken waard zijn.
De heuvel van de boze raad door Amos Oz, vertaling Hilde Pach (Amphora Books, 217 p., f29,50). De drie verhalen van Amos Oz zijn allemaal ongeveer tien jaar geleden geschreven, toch doen ze ouderwets aan. Voor een deel komt dat doordat de diverse geschiedenissen zich afspelen kort voor Israël een zelfstandige staat werd. Oosteuropese immigranten wonen in een buitenwijk van Jeruzalem: onder anderen de idealistische veearts Kipnis, die ‘optimistische gedachten aan het papier toevertrouwt over de vooruitgang van de joodse gemeente in het land op allerlei terreinen. Hij formuleert zelfs, na veel doorhalingen, enkele argumenten voor en tegen de eenzaamheid.’ Zijn vrouw blijft verlangen naar de periode dat zij in het (vooroorlogse) mondaine Warschau woonde en hun zoon Hillel is de scherpe waarnemer in het titelverhaal. Amos Oz woont sinds zijn vijftiende in de kibboets Choelda; hij beschrijft vooral gewone mensen in ongewone omstandigheden. Dat neemt niet weg dat er ook minder gewone buurtbewoners aan bod komen. A. Gebbard voorzag de bundel van een inleiding waarin een overzicht wordt gegeven van de modern-Hebreeuwse literatuur.
MARIJKE HILHORST