Broeinest van intriges
Maginot, sleutelthriller van Van Soest & Wijgh
Maginot door Van Soest & Wijgh Uitgever: Sara, 157 p., f22,50
Rudie Kagie
Wat een dynamisch, fascinerend en bovenal: wat een veelzijdig vak is de journalistiek toch. De verslaggever spreekt nog eens iemand, manoeuvreert zich overal waar iets te beleven valt op de eerste rij, trekt erop uit voor eigen onderzoek en put troost uit de gedachte dat berichtgeving over misstanden bijdraagt tot het opheffen van onrecht. Geen wonder, dat zoveel thrillers zich in de mediawereld afspelen, want als in deze sector bijkans alles mogelijk is, waarom dan geen lijk op de deurmat? Evenmin is het verbazingwekkend dat menig journalist, die na werktijd verstrooiing zoekt in het schrijven van fictie, het thrillergenre beproeft: minder pretentieus dan de literaire roman, en het decor waarin de misdadige, halfcriminele en heldhaftige personages rondsluipen kent de journalist als zijn broekzak. De centrale locatie in zijn boek is de redactieruimte en de dramatis personae vertonen onmiskenbaar de karaktertrekken van gehate of bevriende collega's. Dat verklaart waarom ik bij het lezen van Maginot, het duodebuut van de Amsterdamse journalistes Marjo van Soest en Hanneke Wijgh, minder was geïnteresseerd in het mysterie van de onopgehelderde moord dan in het milieu, dat door bruut ingrijpen van buitenaf wordt verstoord. Daarbij komt dat de misdaad in een bunker van de Maginot-linie er met de haren bijgesleept lijkt, wellicht omdat het boek anders buiten het lichtvoetige speurderstype zou vallen. Maginot is een politiek boek (Sinie Strikwerda kreeg met officieel vertoon het eerste exemplaar overhandigd), maar de moord die erin beschreven wordt is geen politieke moord. Discussies over Star Wars, kruisraketten, Vrouwen voor Vrede en niet te vergeten: over progressieve weekbladjournalistiek vullen tientallen pagina's. Dat ik deze sleutelroman met kloppend hart en rode konen heb verslonden, komt doordat zowel het slachtoffer Eva Westerik als de heroïsche protagoniste Ileen de Ridder
voor het noodlijdende linkse weekblad De Opinie werken. ‘Een wespennest’, zo worden de arbeidsverhoudingen ter redactie omschreven. Dat lijkt me mild uitgedrukt, aangenomen dat De Opinie model staat voor wijlen het weekblad De Nieuwe Linie, dat werd uitgegeven door de firma BV Opinie en de weinig succesvol gebleken slogan De Nieuwe Linie voor een eigen opinie hanteerde. Een wespennest? In de periode tussen 1974 en 1977, toen ik er als jongste bediende onder waakzaam oog van beide schrijfsters op een gammele Remmington hamerde, was De Nieuwe Linie een broeinest van koleriek gekonkel. Het voormalige jezuïetenblad verkeerde in een zorgwekkende impasse, nadat de katholieke abonnees in hoog tempo waren weggeschreven. Onvergetelijk was de halfinvalide bejaarde, die zich moeizaam aan de trapleuning omhoog hees om de redactie de mantel uit te vegen over vrijmoedige passages in een column van Hans Vervoort. ‘Stijlloos,’ brieste de dame hijgend. ‘Ik zeg mijn abonnement op. Nu, meteen.’ Geheel zeker van onze zaak antwoordden wij, dat ze dat vooral moest doen. Dom, achteraf beschouwd. Wie lazen het periodiek nog, nadat ook de laatste halfinvalide bejaarden ons in de steek hadden gelaten?
Gerard van den Boomen - in Maginot heet hij Jan Houtzager - stelde voor, meer aandacht aan christelijke marxisten en marxistische christenen te besteden. Zijn ideeën werden verworpen. Van den Boomen paste niet meer in het team, werd plenair vastgesteld. Hij was te oud en werd gemaand naar een betrekking elders om te zien. Dat was in 1974. Van den Boomen kon aan de slag in de nachtploeg van de radionieuwsdienst. Omdat zijn kopijstroom node gemist kon worden, mocht hij onder pseudoniem (‘Nico Raem’) voor De Nieuwe Linie blijven schrijven. ‘Vrienden noemden hem hartelijk, inspirerend en loyaal. Vijanden bestempelden hem als berekenend, leep, een roomse draaikont,’ heet het in Maginot. De schrijfsters tonen zich wederom mild. In Een rabbijn in de tropen, het romandebuut van Ischa Meijer uit 1977, wordt Van den Boomen met minder mededogen, maar trefzekerder geportretteerd: ‘En dát is dan het schrikbeeld. Deze verzopen katholieke journalist die, ingehuurd door een jezuïetenblaadje, geacht werd daar een progressief rendabel weekblad van te maken. De sukkel heeft er z'n haar voor laten groeien. Heeft z'n redacteuren inspraak gegeven, die hebben hem vervolgens eruit gelazerd. Het blad is toch kapot gegaan. Maar de kerk bestaat nog. Haha! Goed voorbeeld.’
In Maginot bekreunt Houtzager de gevolgen van de democratisering, die hij notabene zelf in gang zette: ‘De chaotische periode vol peperdure weekeinden in vormingscentra hadden niet de teamgeest, maar wel de drankzucht bevorderd. De bijeenkomsten hadden tot niets geleid, behalve het vertrek van twee ervaren redacteuren.’ Toen op 23 juni 1982 de ‘allerlaatste’ Nieuwe Linie verscheen, inventariseerde Van den Boomen (die na het vertrek van de zittende redactie in 1978 terugkeerde als hoofdredacteur) wie er in de loop der jaren aan het blad hadden meegewerkt. In zijn opsomming noemde hij wel Ischa Meijer. Hij vergat Hanneke Wijgh en Marjo van Soest.