Humeuren & temperamenten
Progressiviteit
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Veel gaat er door vooruitgang op achteruit. Net als de ooievaar, de okapi en de gespikkelde scheerling behoren de pompbediende, de kruidenier en de wijze staatsman tot de uitstervende soorten. Wissellopers, aanzeggers en lantaarnopstekers zijn er allang niet meer. We hoeven maar aan het openbaar vervoer, de architectonische stoffering van de binnensteden en het dienstbetoon van de posterijen te denken om te beseffen dat al die progressieve stads-, verkeers- en communicatieplanners ons van de wal in de sloot hebben geholpen. Niettemin blijft het woord vooruitgang de simpelen van geest positief in de oren klinken. Aan simpelen van geest heeft de wereld geen gebrek.
Al werd ook honderdduizend maal het tegengestelde aangetoond - hardnekkig blijft het begrip vooruitgang associaties oproepen met verbetering, leniging en menselijkheid. Het wordt als een artikel uit de survival-trommel meegedragen en even onmisbaar geacht als eiwitten en water. Ook al stikt men in het vooruitgangsgeloof, het lijkt niet minder vanzelfsprekend dan ademhalen. Wie zich niet vooruitstrevend noemt is een zelfmoordenaar. Van je progressieve geloof afvallen, het is haast een vorm van kamikaze. Al denk je er nauwelijks over na dat je je hele leven continu ademhaalt, toch is het sloppen ermee fataal. Op dezelfde wijze denk je er niet over na of je wel in de vooruitgang zou moeten geloven. Je doet het gewoon omdat er anders, denk je, verschrikkelijke dingen met je gebeuren. ‘Ik ben niet progressief,’ het zou klinken als de zelfkastijding van een ongehoorzaam kind: ‘Ik mag niet stout zijn.’
Maar als je er wel over nadenkt? Miljoenen mensen geloven al honderden jaren in de vooruitgang, en niettemin werd de wereld er geen spat beter op. Geen nood is gelenigd, geen broederschap bleek duurzaam. Honderden maal driehonderdvijfenzestig maal vierentwintig maal miljoenen manuren is er aan de vooruitgang gezwoegd en geploeterd en ziedaar: we zijn de tramconducteurs, blikslagers en schoenpoetsers kwijt, er is geen kiosk of orangerie meer over, laat staan enig staatsmanschap of ontzag voor wijsheid, maar in ruil voor dat alles zijn we er, hoera, toe in staat de wereld met één handgebaar de lucht in te laten vliegen. Nog een beetje vooruitgang erbij, en we zullen het doen ook.
Een van de hoekstenen van het progressieve temperament is dat het oude, om plaats te maken voor het nieuwe, opgeruimd moet worden. Een ondoorgrondelijk misverstand. Want wat je afbreekt komt nooit meer terug en wat je ervoor in de plaats krijgt is vaak niet beter. De progressieven zien dat, horen dat, voelen dat, maar volharden in hun progressiviteit. Zelfs toen er niets meer te slopen, te elimineren en uit te roken viel, bleven ze gelukzalig progressief. Hun geloof heeft niets meer om het lijf, de vooruitgang bereikte het eindstation van de totale destructie, de progessiviteit tolt blindelings en zonder houvast in het rond, maar wee degene die haar majesteit niet aanbidt.
Het is dank zij degenen die de achteruitgang belijden dat de wereld het nog een beetje uitzingt. Alleen uit het bewaren komen nog nieuwe dingen voort. Alleen wie achterwaarts kijkt ziet nog iets van de toekomst. Het is stilstand die nu de vitaliteit vertegenwoordigd. Alleen de slaap kan ons redden. Het wordt tijd dat we de geuzen van de regressie de nieuwe progressieven gaan noemen. Maar daar til ik dat begrip waarachtig alweer in het eerbiedwaardige. Het is besmettelijk. Ik moet snel duizend strafregels gaan schrijven.