Bianca
Een staaltje van op Jacques Lacan gebaseerde psychoanalytische consonantie is de volgende reeks die Tisseron met gepaste trots opsomt: RACKham le Rouge, RAnKo (de gorilla uit De zwarte rotsen), le CRAbe aux pinces d'or, OttoKAR, KARAboudian, RAsKAR KApAK, CARreidas en PiCARos. Leuk gevonden, maar wat moet je er verder mee? Geduid wordt het niet.
Kuifje in Tibet en De juwelen van Bianca Castafiore zijn de twee andere albums die Tisseron terecht een aparte positie toekent. Binnen het geheel van De Avonturen nemen ze in zoverre een uitzonderingspositie in dat er geen schurken in voorkomen. ‘Tibet’ was het boek waar Hergé zelf het meest op gesteld was. Hij tekende het na een periode waarin hij gekweld werd door ‘witte nachtmerries’ vol sneeuw en ijs, een tijd ook van psychiaterbezoek. De sfeer in dit boek is inderdaad van een beangstigende pracht en het verhaal gaat eigenlijk alleen maar over vriendschap en het vertrouwen van Kuifje dat Tsjang niet dood is - geen geringe prestatie om iets abstracts wat zo weinig aanleiding tot actie geeft, in onsentimentele beelden te kunnen weergegeven, met als hoogtepunt de hartverscheurende treurigheid van de Yeti, het menselijke monster, die alleen moet achterblijven als Tsjang eenmaal gevonden is.
‘Tibet’ is het enige verhaal waarin Kuifje zelf tot leven komt, niet door middel van karakterfouten of merkwaardige eigenschappen zoals voor de andere personages geldt, maar omdat dit de enige keer is dat hij zelf iets wil, namelijk Tsjang vinden. Hij initieert de handeling en wordt ook meteen door de anderen voor gek verklaard. De plot is flinterdun en toch heeft het verhaal een grote geladenheid.
Nog sterker geldt dit voor De juwelen van Bianca Castafiore, een verhaal waarin niets gebeurt wat de moeite waard is en waarin Hergé alle regels van het genre met voeten treedt, maar het desondanks spannend weet te houden door het uitzetten van het ene dwaalspoor na het andere. De handeling speelt zich af in en om kasteel Molensloot, een vredige versie van de Huis Clos-situatie, die al snel uit balans wordt gerukt door de aankomst van Bianca Castafiore, de Milanese nachtegaal en prototypische stoorzender. Zij ontregelt haar omgeving letterlijk door haar oorverdovend stemgeluid (‘Ha, ik lach bij het zien van mijn schoonheid in dees' spiegel’), waaronder dassen en haren beginnen weg te wapperen, en figuurlijk door haar stoomwalsachtige wijze van optreden: egocentrisch en onverstoorbaar davert ze over andere mensen heen, in staat noch bereid om zich open te stellen voor andere dingen dan die uit haar zelf voortkomen. De running gag in dit boek - een plot kun je het nauwelijks noemen - bestaat eruit dat ze steeds haar juwelen kwijt is en ze dan weer terugvindt. Tisseron, die zoals te verwachten gewag maakt van een extreem narcistische persoonlijkheid die geobsedeerd is door het verlies van haar maagdelijkheid (de juwelen), trekt een vergelijking met het door Freud beschreven ‘jeu de la bobine’, het spel met het garenklosje: een kind van anderhalf denkt dat een voorwerp niet meer bestaat als je het verstopt, en kan zo eindeloos geamuseerd worden door het laten verdwijnen en weer opduiken van objecten.
In De juwelen heeft Hergé zijn gepreoccupeerdheid met vogels aardig uitgeleefd. De papegaai vervulde altijd al een betekenisvolle rol. In Het gebroken oor is een papegaai de enige die de naam van een bepaalde boef weet. Helaas duurt het even voor hij het geheim loslaat, want hij slaat grotendeels komische wartaal uit (‘Bulletje, pwet, pwet’) en kreten van gelijke strekking. De papegaaien op het eiland van Hadoque zijn al ter sprake geweest en in De juwelen geeft Bianca Castafiore aan Haddock de papegaai Koko ten geschenke, een echo van haar onwelkome genegenheid en een bijna even grote stoorzender als zijzelf. Al snel neemt Koko haar vaste uitroep ‘hemel, mijn juwelen’ op zijn repertoire evenals de geïrriteerde woorden waarmee Haddock de telefoon opneemt: ‘Hallo, ik luister.’ Geïrriteerd, omdat het meestal iemand is die slagerij Van Kampen wenst te spreken. De andere vogels zijn een uit die 's nachts de zolder onveilig maakt en La Castafiore bang maakt met zijn gekrijs (Tisseron beschouwt hem als de laatste gevleugelde incarnatie van Hadoque) en een ekster die als voorbode van naderend onheil al op het eerste plaatje te zien is, iets wat niet door Tisseron is opgemerkt. Later zal de ekster zich schuldig maken aan de diefstal van een smaragd. Als Bianca Castafiore op het eind van het boek in Milaan schittert in de rol van La gazza ladre, de diefachtige ekster, brengt dit Kuifje op een idee over de vindplaats van het verdwenen juweel.
Uit: De juwelen van Bianca Castafiore