Niet hoogvliegend, niet laagvliegend
Het debuut van Huub van Haren
Een wandelaar met een bijnaam door Huub van Haren Uitgever: De Bezige Bij, f24,50
Carel Peeters
Het verlangen naar de tweede roman van een schrijver tijdens het lezen van zijn eerste kan twee oorzaken hebben: de eerste roman is zo goed dat het verlangen naar méér opkomt, of hij is zo vervelend dat een nobele flits hem in de herkansing plaatst. Een wandelaar met een bijnaam behoort tot de tweede categorie.
Het is natuurlijk mogelijk om van lusteloosheid, ambitieloosheid, kuikenachtige rusteloosheid en ander niets iets bijzonders te maken. We sluiten niets uit. Maar het voortkabbelende kleurloze, een beetje tevreden-met-het-niets proza van Huub van Haren heeft een minimale charme. Het is niet hoogdravend, het is niet laagdravend, het is vriendelijk traag, met soms een aardige zin. Het is proza waar niets aan is, het is een verhaal waar je geen moment van opkijkt.
De vertellende hoofdpersoon doet uit de doeken dat hij met geringe lust de kunstacademie doorloopt, wel eens wat veel biertjes drinkt met halve vrienden en flinke wandelingen door de stad maakt in de richting van niets. Ook vertelt hij over zijn ouders en zijn broer, en dat is niet onaardig, maar niet aardig genoeg. Zijn vader heeft een fabriekje waar luxaflex wordt gemaakt, terwijl hij helemaal niet van zon houdt. Dat is een op de rand van aardig detail, omdat er weinig gebruik van wordt gemaakt. De broer heeft het hoger in zijn bol, maar weet zijn aandriften om veel geld te verdienen niet in zijn hoofd te coördineren, en wordt opgenomen in een inrichting. De verteller heeft op z'n broers wel met hem te doen. Hij is zelf willoos onderhevig aan veel kleinere opvliegingen van daadkracht, momenten waarop hij juist schrijver wil worden. Gedachten over de inhoud van dat schrijverschap heeft hij niet, behalve dat hij een keer een lezing houdt in de plaatselijke bibliotheek van zijn dorp, waar zijn tante werkt. Die lezing heeft als onderwerp, ‘Tegen de literatuur’. De verteller is dus nog erg jong, en daar wordt met zo'n titel wel mee gekoketteerd. Zoals met zijn ledige opmerkingsgave: ‘Dicht bij de Ruische Poort zag ik eens een leeg filmspoeltje op het trottoir liggen; dit feit leek mij opmerkelijk genoeg om ook in mijn dagboek te worden opgenomen. Er waren veel details voor nodig om mij ervan te overtuigen dat ik nog bestond.’ Variaties van zulke zinnen komen nogal eens voor: ‘Even later zat ik versuft uit hel raam te kijken’; ‘ik bezat weinig ambitie om mijn gedachten te voltooien’; ‘De onderbreking had al te lang geduurd om niet fataal te zijn voor het kleine restje werklust en enthousiasme dat ik eindelijk weer eens had kunnen opbrengen’; ‘Soms kon mijn eigen lusteloosheid mij al zorgen baren’; ‘...dat mijn nieuwsgierigheid niet zo groot was dat ze mijn gemakzucht
kon overwinnen.’ De verteller en schrijver in spe stuurt een verhaal naar een tijdschrift en krijgt het terug. Kennelijk was het verhaal vervelend, maar de verteller wil er een positieve draai aan geven en denkt: ‘Een verhaal dat alleen maar vervelend was zou nooit zoveel agressie kunnen oproepen, hield ik mijzelf voor.’
Ik denk dat ‘agressie’ helemaal niet zo'n merkwaardige reactie is in zo'n geval. Het is verschrikkelijk om tijd te moeten vermorsen, zoals met het lezen van deze roman.
■